De Brahmaanse Hindoe’s zijn oorspronkelijk in vier kasten verdeeld, n.l.: de Brahmanen, of priesters; de Ksatriyas, of baronnen; de Vaisyas, of derde stand; de Soedras, of dienende klasse. Deze kasten zijn scherp gescheiden, zij werden eeuwen geleden ingesteld tot een afscheiding tussen de overheersers en de oorspronkelijke bevolking.
Alleen door het simpele feit der geboorte behoorde men tot een zekere kaste; huwelijken tussen lieden, die niet tot dezelfde kaste behoorden, waren absoluut verboden en het was zelfs niet toegestaan, dat personen van verschillende kaste aan dezelfde tafel aten of dat men spijzen gebruikte, die door iemand van lager kaste waren bereid. Door de wisselingen der fortuin kon iemand uit den derden stand tot groten rijkdom komen en bediend worden door een verarmden baron; — doch deze zou weigeren met hem aan één dis te eten.Een vergrijp tegen dit stelsel plaatste den overtreder geheel buiten alle kasten, bijna buiten de samenleving. De overtreders vormden de groep der uitgeworpenen, der paria’s, verachtelijke schepsels dus.
In overdrachtelijken zin noemt men paria een persoon of een groep van personen, met wie niemand te maken wil hebben en die buiten de gemeenschap staat.
Al is het kastenverschil in Voor-Indië niet meer zó scherp als vroeger, toch geeft het nog veel moeilijkheden. (Zie ook: Ghandi).