Op heldere, maanvrije nachten neemt men soms door een kijker flets lichtgevende plekjes waar, die, als men eenmaal weet, waar ze te vinden zijn, soms ook met het blote oog zichtbaar zijn. Met mächtiger optische instrumenten bezien, blijken deze nevelachtige plekjes te bestaan uit een, soms vrij aanzienlijke hoeveelheid sterren.
Men ziet dan een zogenaamden sterrenhoop voor zich. Er bestaan echter vlekjes, die, ook met de sterkste instrumenten bezien, niet in aparte sterren uiteenvallen, maar nevelachtig blijven.
Dit zijn, wat men nevelvlekken noemt. Toch blijft het waarschijnlijk, dat die nevelvlekken eveneens uit sterren bestaan.De afstand, waarop vele nevelvlekken van ons verwijderd zijn, gaat ons voorstellingsvermogen ver te boven. Ze liggen natuurlijk ver buiten ons zonnestelsel, dat dan ook maar een „heel klein gebied” is, maar ook nog buiten het stelsel van den Melkweg, waarvan ons zonnestelsel een nietig onderdeel uitmaakt. Toch is ons, uit het spectrum de samenstelling dier gloeiende gassen en vaste lichamen bekend.
Nevelvlekken hebben verschillende vormen: die van een ellips, een ring, een spiraal, van een sluier enz.
Dit alles betreft de lichtgevende nevelvlekken; er zijn echter in den Melkweg ook enige donkere plekken. Vermoedelijk zijn dit niet-lichtgevende sterrenhopen of nevelvlekken. De sterrenkundige W. Herschel is een der eersten geweest, die deze nevelvlekken heeft bestudeerd.