Men vertelt wel eens, dat de bewoners van Kampen in vroeger dagen, maar dat is erg lang geleden, nu juist niet van de allersnuggersten waren. De oude verhalen, die van hun wonderlijke handelwijzen vertellen, worden algemeen Kamper uien genoemd en als je soms zelf in Kampen woont, of er een vriend of vriendin hebt, die je er eens fijn mee kunt plagen, zal het je wel interesseren, een paar van die Kamper uien hier te lezen.
Zo vertelt één zo’n ui, dat de meisjes in Kampen altijd van haar moeders leren een trap te dweilen van beneden naar boven. Als ze dan boven zijn, is de trap weer vuil geworden van de voetstappen en het afdruipende water en beginnen ze vol ijver opnieuw.Eens op een dag, zo beweert een andere ui, hadden de Kampenaars een nieuw stadhuis gebouwd, ’t Was schitterend gelukt, maar tot hun schrik bemerkten ze, toen het hele bouwwerk af was, dat... er geen straaltje zon de raadszaal kon binnendringen. Ze hadden n.l. in hun ijver de ramen vergeten. De burgemeester van Kampen trok toen eens aan z’n baard en zei: „Tja, nu moeten we hier nog wat zon hebben!” Waarop onmiddellijk alle brave burgers met zakken en bakken gewapend naar het marktplein togen, om zon te verzamelen voor hun stadhuis.
Nog een Kamper ui: Er stond in Kampen een heel oude kerktoren, waar op den bovensten omgang gras gegroeid was. De Kampenaars vonden dat een slordig gezicht en besloten, dat het gras moest worden opgeruimd. Enkele mannen begaven zich dus naar boven en bevestigden een zware katrol aan den toren, waardoor ze een touw lieten lopen. Nu werd beneden een koe met zijn nek door de lus gehaald en deze werd opgetakeld: zij zou het gras van den toren wel heerlijk opeten. Je begrijpt, wat er gebeurde.
Toen de koe met alle vier de poten boven de aarde zweefde, begon ze doodsbenauwd te spartelen, maar weldra hing ze stil en stak de tong uit. „Kijk, kijk”, riepen de Kampenaars, die beneden stonden, „de koe verlangt al naar het gras, ze steekt haar tong al uit!” Tenslotte vertelt men, dat een Kampenaar eens een steur gevangen had op een dag, dat zijn vrouw juist vlees in de pan had. Hij kon dus voor vandaag geen vis gebruiken en daarom bond hij den steur een belletje om den hals, opdat hij hem later, als hij eens trek in vis had, direct zou kunnen vangen... en liet hem weer zwemmen.
Een oud volksrijmpje zegt dan ook:
Als je te Kampen staat aan d’IJselboord, Wordt ’t klinken van het schelletje gehoord.
En de Kampenaars hebben nog altijd den bijnaam van „steurvangers”.
Gelukkig is er een troost voor de Kampenaars: dat alle volkeren ter aarde altijd één van de steden in hun land hebben uitgekozen, om er alle domheden, welke zij zelf begingen, onder dak te brengen. Reeds in het oude Griekenland had men Abdera, dat op dezelfde wijze beladen was met alle (Griekse) domheden.