Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Gepubliceerd op 09-08-2019

Jeruzalem

betekenis & definitie

Er is misschien wel geen stad op de wereld, waaraan zoveel herinneringen verbonden zijn, die zoveel gedachten opwekt aan grote dingen, welke daar geschied zijn, als Jeruzalem, de Heilige Stad. Hier was het brandpunt van het oude Israël, hier leefde en stierf Jezus, hier trekken jaarlijks duizenden en nog eens duizenden pelgrims, en ook nieuwsgierigen, heen.

Christenen, Joden en Mohammedanen, voor hen allen is Jeruzalem nog altijd de heilige stad. Daarom zullen we over Jeruzalem hier iets uitvoeriger spreken.
De stad, gelegen in Palestina, is al heel oud. Er zijn brieven gevonden, de zogenaamde brieven van Amarna (Egypt. dorp), uit de 14e en 15e eeuw v. Chr., geschreven door een zekeren koning van Oeroesalem (Jeruzalem) en gericht aan Amenophis II van Egypte. Een tijdlang is het dan ook de residentie geweest van een vorst, die onder Egyptische bescherming of heerschappij stond. Maar dat was in oude tijden, waarvan we weinig afweten. Jeruzalem treedt eerst op den voorgrond, wanneer het, in de 11e eeuw v. Chr., door den beroemden Joodsen koning David — zie aldaar — wordt veroverd. Jeruzalem was toen de hoofdstad van het gebied der Jeboesieten; dit gebied scheidde de Noordelijke stammen van Israël van den stam Juda. De verovering van het gebied der Jeboesieten maakte dus de vereniging van de verschillende stammen mogelijk. _ __ In die tijden lag de stad Jeruzalem meer Zuidelijk dan tegenwoordig en besloeg zij een geringere oppervlakte. Zij bestond uit twee delen: de eigenlijke stad, die waarschijnlijk niet door muren beschermd was, en de bergvesting Zion. Jeruzalem lag op een plateau en was aan bijna alle zijden door dalen omringd. De Zionburcht lag, eveneens door dalen omgeven, in het Oosten tegenover de stad, iets in de laagte. David versterkte dezen burcht en maakte hem onder den naam „stad van David” of „Davidsburcht” tot zijn residentie. Zijn zoon Salomo breidde de residentie nog uit en voltooide haar versterkingen. Na den bouw van den tempel van Jahweh door den wijzen en prachtlievenden koning Salomo werd Jeruzalem de heilige stad der Joden. Maar het zou geen Joodse stad blijven.
Nadat het in 701 v. Chr. door den Assyrischen koning Sanherib tevergeefs was belegerd, werd het in 586 v. Chr. door Nebukadnezar, koning van Babylon, veroverd, waarbij zowel de stad als de tempel werden verwoest en de meeste bewoners in ballingschap werden gevoerd.
In 537 en 458 v. Chr. werd Jeruzalem door de uit Babylonië teruggekeerde ballingen opnieuw bevolkt. Zerubbabel, een nakomeling van David, bouwde den tempel weer op, de profeet Nehemia liet gedeeltelijk de verwoeste muren herstellen.
Van de verdere lotgevallen van Jeruzalem onder Perzische en Griekse heerschappij is weinig bekend. In 198 v. Chr. kwam de stad onder de heerschappij der Syrische koningen. Pogingen om het volk de Griekse beschaving op te dringen, gaven aanleiding tot den bekenden opstand der Maccabeeën. De Syriër Antiochus Epiphanes trachtte in 170 en 168 v. Chr. dezen opstand te onderdrukken, doch onder leiding van Judas en Simon Maccabeüs wisten de> Joden den wreden Syriër te verslaan. Enige tientallen jaren stond de stad toen onder het bewind van het geslacht der Maccabeeën, die later ook tegen elkander om de heerschappij streden.
In 65 v. Chr. verschijnen de Romeinen op het toneel. Pompejus verovert den Tempelberg en luidt daarmee de Romeinse heerschappij over Jeruzalem in. De Senaat te Rome benoemt nu Herodes den Grote tot Koning van Judéa. Deze verovert met een Romeins leger de heilige stad en brengt haar tot nieuwen luister (25—13 v. Chr.). Hij doet tal van grootse bouwwerken verrijzen, zoals een schouwburg, een amphitheater en waarschijnlijk ook een renbaan. De tempel wordt vergroot en verfraaid; ook door zijn opvolgers wordt de stad nog uitgebreid. Dit tijdperk van de opvolgers van Herodes vormt den glanstijd der stad, die toen waarschijnlijk ongeveer 200.000 inwoners telde en een omvang had van 33 stadiën (6.3 K.M.). Deze stad was het, die Jezus van Nazareth heeft gekend.
In 66 n. Chr. komen de Joden in opstand tegen de Romeinse overheersing. Titus belegert Jeruzalem vijf maanden lang en maakt het tenslotte in 70, na wanhopigen tegenstand der Joden, met den grond gelijk. Slechts enkele torens van Herodes’ paleis en een stuk van den ringmuur bleven gespaard. Van 132 tot 135 n. Chr. komen de Joden nog eenmaal in opstand tegen de Romeinen. Nadat deze opstand gedempt is, wordt Jeruzalem een Romeinse kolonie, onder den naatn Aelia Capitolina. Op de plaats van den tempel richten de Romeinen een heiligdom op voor Jupiter Capitolinus met een standbeeld van Hadrianus. Onder Constantijn den Grote, die tot het Christendom overging, wordt Jeruzalem officieel een Christelijke stad. Constantijn laat boven het Heilige Graf een grootse basiliek bouwen, doch nu begint de ellende van strijd en twist om Jeruzalem eerst recht. Het blijft een Christelijke stad tot het in 637 n. Chr. door Khalief Omar bij het nieuwgestichte Arabische wereldrijk wordt ingelijfd. Zoals te verwachten was, kunnen in later jaren de Arabische heersers de pelgrims, die in grote gelederen naar Jeruzalem stromen, om de heilige plaatsen te bezoeken, niet met rust laten: en — je hebt dit in de geschiedenisles natuurlijk reeds geleerd — dit geeft aanleiding tot de Kruistochten. Op 15 Juli 1099 verovert dan Godfried van Bouillon Jeruzalem. Nu wordt het nog eenmaal de hoofdstad van een zelfstandig koninkrijk, dat onder den broeder en opvolger van Godfried, Boudewijn I, gedurende korten tijd tot groten bloei komt. Later, in 1187, komt de Egyptische sultan Saladin opdagen, die dit koninkrijk op de Christenen verovert. De stad is Mohammedaans geworden en is — na een korte onderbreking van 1229—1244, toen keizer Frederik II Jeruzalem in het bezit der Christenen terugbracht — sinds dien tijd onder de heerschappij van den Islam gebleven, tot... 1917.
In 1517 komt Jeruzalem onder Selim I in het bezit der Turken en gaandeweg verliest het dan aan betekenis. In de 19e eeuw echter gaat de stad weer langzaam vooruit door den toevloed van Joodse emigranten uit Rusland. Bij het uitbreken van den wereldoorlog in 1914 staat stad en land dus onder Turks bestuur.
Turkije staat aan de zijde der Centrale mogendheden en is dus in oorlog met de geallieerden, w.o. Engeland. In het naburig Mesopotamië wordt tussen Engelsen en Turken gestreden en dan wordt einde 1917 Palestina het strijdtoneel; Jeruzalem wordt veroverd door een Engels leger onder bevel van generaal Allenby. De heilige stad is dus nu, na vele eeuwen, weer in handen der Christenen. Het vredesverdrag verklaart Palestina tot een mandaatgebied van den inmiddels gestichten Volkenbond en draagt het bestuur van dit gebied op aan Engeland. In de laatste jaren komen Jeruzalem en het Heilige Land door de talrijke Joodse emigranten, vooral Zionisten —zie: Zionisme — vrij snel tot modernen bloei en cultuur. Wel is het te Jeruzalem niet altijd pais en vree. De scherpe tegenstellingen tussen Joden en Arabieren geven vaak grote moeilijkheden en bittere klachten, doch de sociale en economische ontwikkeling van Palestina tot een modernen staat gaat steeds voort.
Over de vraag, welke rol in de toekomst nog voor Jeruzalem zal zijn weggelegd, zullen we hier maar geen gissingen maken; daarvan valt bij de tegenwoordige, uiterst ingewikkelde verhoudingen, nog niets te zeggen.

Laten we nu van ’t verleden afstappen en eens een tocht maken door het tegenwoordige Jeruzalem, want dat is wel zeer de moeite waard, vooral voor een mens, die enig gevoel heeft voor de geweldige traditie, voor de vele grote, wijdingsvolle, ontroerende gedachten, al weten wij, dat er veel zal zijn, dat teleurstelling zal wekken en vooral aan tweespalt zal herinneren. We naderen Jeruzalem per trein, door het gebergte van Judea. Geleidelijk worden de heuvels bergen. De trein moet zich nu slingeren om de hellingen der bergen en zo langzaam naar boven kruipen, want Jeruzalem ligt 800 M. boven de Middellandse Zee. Hier, in dit gebergte om Jeruzalem, is menige felle, bloedige strijd gestreden. Hier heeft David gezworven, vluchtende voor Saul; hier heeft Jonathan met zijn wapendrager gevochten tegen een overmachtigen Philistijnsen vijand; hier werd Simon BarCochba — zie ook: Bar-Cochba — voorgoed verslagen. Het gebergte is ruw en onherbergzaam.
Eindelijk stopt de trein aan een klein, onogelijk stationnetje: we zijn te Jeruzalem en moeten nu per auto verder.
Men kan echter wel per auto naar en om Jeruzalem rijden, maar niet door het eigenlijke Jeruzalem; daarvoor zijn de straten te nauw en te hellend.
Van de zeven open poorten, die toegang tot de stad geven, worden de poort van Jaffa in het Westen en de poort van Damascus in het Noord-Westen, die ook groot genoeg zijn om een wagen door te laten, het meest gebruikt. Door de Damascuspoort rijden we binnen en zien daar vlakbij, als het eerste grote bouwwerk, dat het oog boeit, den Davidsburcht, een forsen, geweldigen burcht met dikke muren en door een diepe gracht omgeven. De naam van het bouwwerk is echter niet juist. Door latere onderzoekingen is wel met zekerheid gebleken, dat deze burcht nooit door David is bewoond. Hij is van veel lateren datum, maar hij vertegenwoordigt daarom niet minder een groot stuk historie. Wij staan hier n.l. voor het restant van het paleis van koning Herodes. Het kasteel, dat oorspronkelijk drie enorme torens had, heeft er nu maar één meer, die Fasaël wordt genoemd, naar den broeder des konings. Het is een zeer grote steenklomp, geheel door een diepe vallei omgeven. In den tegenwoordigen vorm dateert het uit de 14e eeuw, omdat ook dat paleis van Herodes bij Jeruzalems verwoesting werd verdelgd, doch men heeft vrij grote zekerheid, dat deze citadel op de grondvesten van Herodes’ paleis werd opgetrokken.
Hij maakt een geweldigen indruk, zoals hij daar staat als een wachter over de stad. Doch de Davidsburcht is leeg. In een van de gewelven staan de kunstig nagemaakte modellen van den tabernakel en van de verschillende tempels, die in den loop der tijden in Jeruzalem werden gebouwd, doch dit is dan ook de enige inhoud. Verder is de Davidsburcht enkel een monument van een groot verleden, zoals zovele bouwwerken in Jeruzalem, die geen eigen leven meer hebben. Jeruzalem is feitelijk, zoals ds. C.J. Hoekendijk in zijn aardig boekje „Zijn vaderland” terecht opmerkt, „een bak, gevuld met puin”.
Het tegenwoordige Jeruzalem ligt dan ook veel hoger dan het vroegere, omdat het ligt op een fundament van puin en wanneer de geleerde onderzoekers aan het opgraven van het Jeruzalem uit Jezus’ dagen willen beginnen, dan moeten ze eerst door het puin van een paar latere Jeruzalems heen.
Golgotha, de plaats waar Christus gekruisigd werd, steekt thans maar even meer boven de omgeving uit, terwijl men gelooft, dat het in Jezus’ dagen een, zij het dan ook niet te hoge, heuvel was.
Een van de interessantste brokjes van het oude Jeruzalem, de stad der Joden, is de Klaagmuur, waar de Joden iederen Vrijdagavond komen, om het verleden te bewenen. De Klaagmuur is een stuk van de muren, die door Salomo werden opgetrokken, om het te bebouwen vlak van den berg Zion groter te maken. Het is een muur van grote hoogte en dikte en opgetrokken in lagen van enorme stenen, waarvan één zelfs 4 X 5 M. is. Later hebben de Arabieren op den bestaanden muur 15 nieuwe lagen stenen van veel kleiner afmetingen gelegd. _ Na de verwoesting van Jeruzalem werd het Joodse volk weliswaar over de hele wereld verspreid, maar toch bleef het één volk en weldra ontwaakte er in zijn hart een machtig heimwee naar het land der vaderen. Keizer Hadrianus had hun, na de onderwerping van Bar-Cochba, verboden Jeruzalem te betreden, doch Constantijn de Grote, de eerste Christen-Keizer, gaf hun vrijheid, om eens per jaar op den gewijden tempelgrond te wenen over den ondergang van hun volk. Later mocht dat niet meer op den gewijden tempelgrond gebeuren, omdat die door de Mohammedanen in beslag' genomen was, doch in de 12e eeuw werd den Joden toegestaan, bij den Klaagmuur, die het dichtst bij het Heilige der Heiligen lag, te wenen en sedert dien tijd is dit een gewoonte geworden. Iederen Vrijdagavond ziet men de Joden in hun beste kleding door sloppen en stegen naar den Klaagmuur gaan. Er zijn er onder hen, die alléén klagen en bidden, doch de meesten doen het in kleine groepjes, eerst kalm en rustig, dan voortdurend hartstochtelijker en luider. Men streelt en kust soms den muur onder het uitroepen van klaagzangen.
Wanneer we nu Jeruzalem verder gaan bekijken, dan valt het ons op, dat er een groot aantal kerken en kloosters zijn; heel dikwijls echter zijn deze wel zeer kostbaar gebouwd en versierd, maar is er van godsdienstig leven weinig te bespeuren: het grote aantal toeristen, dat jaarlijks naar Jeruzalem stroomt, heeft gemaakt, dat veel van de wijding der heilige plaatsen en van de kerken, die op en bij deze plaatsen gebouwd zijn, verloren is gegaan.
Toch willen we natuurlijk, nu we toch eenmaal hier zijn, de heilige plaatsen bezoeken. De gids staat klaar en leidt ons door een paar nauwe straten naar het huis van Johannes Marcus, waar Maria, de moeder van Jezus, nog 15 jaar na Zijn dood zou hebben gewoond met den apostel, aan wien Jezus van het kruis af Zijn geliefde moeder had toevertrouwd. Hier in dit huis, zo vertelt men, zou Jezus het laatste avondmaal met Zijn discipelen hebben gebruikt. In een kelder van ditzelfde huis wijst men ons ook het graf van koning David.
We gaan verder en komen nu aan Golgotha met de grafkerk. Hier is inderdaad van wijding geen sprake. De hele heuvel Golgotha is aan het oog onttrokken door een complex van kerken, kerkjes en kapelletjes, waarin men bijna verdwaalt. De Latijnen, de Grieken, de Armeniërs, de Kopten, ja zelfs de Mohammedanen hebben allen getracht een stukje van Golgotha voor zich op te eisen en nu heeft ieder daar een kerk of kapel onder het grote koepeldak van de grafkerk.
Hier onder het grote koepeldak, dat zich over al die kerken en kapellen welft, worden ons heel wat bezienswaardigheden getoond. We bezien den steen, waaraan de twee moordenaren zouden zijn gebonden, terwijl de kruisiging werd voorbereid, en de kapel, waar keizerin Helena in 336 het kruis van Christus zou hebben gevonden. De gids vertelt, dat deze keizerin, die optrok naar de heilige stad, om het graf van Jezus te bezoeken, daar niet ver van Golgotha de drie kruisen vond van Jezus en de beide moordenaars. Er was haar alles aan gelegen, precies te weten, welk kruis van Christus was geweest en daarom ging zij naar den bisschop van Jeruzalem en vroeg hem om raad. Hij kwam toen naar die plaats toe met twee lamme mensen bij zich en gebood aan een van hen, achtereenvolgens de kruisen aan te raken. Bij twee van de drie kruisen gebeurde er niets; toen hij echter het derde kruis had aangeraakt, voelde hij nieuwe levenskracht door zich stromen en was genezen. Dit kruis moest dus Christus’ kruis zijn, zo vertelt de legende. Op die plaats werd een kerk gebouwd, die nog altijd de kerk van Keizerin Helena wordt genoemd.
Ook op de eigenlijke plaats, waar de kruisiging zou hebben plaats gehad, is een kerk gebouwd en bij het altaar van die kerk wordt ons een gat getoond, waarin het kruis zou hebben gestaan. Een zilveren plaat is om die opening gelegd, evenals om een diepe spleet in de rots, die ontstaan zou zijn, toen bij den dood van den Heiland de rotsen scheurden. Vele gelovigen komen naar deze kerk toe, om den zilveren rand aan den voet van het kruis aan te raken en te kussen.
Onder de plaats, waar het kruis stond, is een grote holte, die „het graf van Adam” wordt genoemd. De sage vertelt, dat daar Adam begraven lag. Toen nu het bloed van Jezus langs den kruispaal naar beneden vloeide, kwam het in het graf van Adam terecht en nauwelijks had het zijn gebeente aangeraakt, of hij stond op uit den slaap des doods.
Wie op Golgotha geweest is, moet natuurlijk ook afdalen in het heilige graf. Dit is onder hetzelfde koepeldak, ongeveer 40 M. van de Golgotha-kerk. Het eigenlijke graf is maar 2 bij 1.80 M. groot, doch voor de opening is de z.g. Engelenkapel, de plaats, waar de engel zou gezeten hebben, om aan de vrouwen de boodschap te verkondigen, dat Jezus was opgestaan.
Deze grafkerk is algemeen eigendom. Er hangen 43 lampen, waarvan 13 van de Latijnen, 13 van de Grieken, 13 van de Armeniërs en 4 van de Kopten. Het eigenlijke graf is een spelonk, die men slechts bukkende kan ingaan. Zij is klein: ongeveer zes personen kunnen er tegelijk in. Het is een van de weinige heilige plaatsen, waar geen enkele versiering is aangebracht en waar dus de bezoeker enkele ogenblikken in rust en stilte kan vertoeven.
Anders is het met de beroemde „Via Dolorosa”, den weg, dien Jezus heeft moeten gaan van Gabbatha naar Golgotha. Dien weg kan men iederen Vrijdag gaan in gezelschap van Franciscanen, die onder leiding van een priester een processie langs de Via Dolorosa houden. Ook langs dezen weg zijn tal van kerken en kapellen gebouwd en hij loopt uit in de grafkerk, bij Golgotha.
Heel veel toeristen en pelgrims gaan iedere week dezen „Lijdensweg” langs.
Een ander belangrijk punt te Jeruzalem is nog de Tempelberg. Dit is de plaats, waar vroeger in het oude Israël de tempel van Salomo stond en waar, volgens de sage, tevens de plek was, waar Abraham zijn zoon Izaak wilde offeren — zie ook: Abraham.
Koning Salomo bouwde geweldig dikke en hoge muren op de hellingen van den berg Zion en den berg Moria en liet de daardoor ontstane ruimte met puin aanvullen tot een grote vlakte, waarop hij zijn tempel bouwde. Op de plaats, waar Abraham met Izaak stond, bereid tot het offer, richtte Salomo het brandofferaltaar op en daaromheen stond de tempel.
Die tempel is er nu niet meer. Op de plaats, waar eenmaal het brandofferaltaar stond, staat heden de Rotskoepel, die heel vaak de Omar-moskee wordt genoemd. Het is een geweldig gebouw, dat men overal in Jeruzalem zien kan. De Kruisvaarders zagen het aan voor den tempel van Salomo en brachten het model mee terug naar Europa. De Rotskoepel is gebouwd in de 7e eeuw door den kalief Abel El Melik. De Kruisvaarders zetten er een altaar in en wijdden haar tot een kerk, doch sultan Saladin verwijderde er dat altaar weer uit (in 087) en gaf de plaats weer haar vroegere bestemming. Het gebouw is 30 M. hoog en de koepel 53 M. in doorsnee. Het is een gebouw vol pracht en praal, waarin alles glanst van marmer en brons. In het midden van de kerk wijst men ons de rots aan, waarop Abraham Izaak zou hebben geofferd. Het is een steenrots van 17.7 M. lang, 13.5 M. breed en 1.25 tot 2 M. boven den grond. De Mohammedanen zeggen, dat de rots zweeft. Mohammed zou bij zijn bezoek aan Jeruzalem de rots hebben willen meenemen, doch deze bleek hem toch te zwaar en daarom gaf hij het maar op. Zij viel echter niet weer terug, doch bleef zweven. Onder de rots is een hol, waarheen men met elf treden kan afdalen. Men wijst ons daar zelfs nog de plaats, waar Mohammed zijn hoofd moet hebben gestoten, met het gevolg, dat er... een indeuking, niet in zijn hoofd, maar in de rots kwam.
Wanneer men den Rotskoepel of zelfs het Tempelplein wil betreden, dan moet men eerst zijn schoenen uittrekken of rieten sloffen over zijn schoenen aan doen. Dat is voorschrift van de Mohammedanen, die hier toezicht houden.
Twee heel belangrijke plaatsen, die wij zeker niet mogen vergeten te bezoeken, zijn de Olijfberg en, aan zijn voet, de hof van Gethsémané. Wij gaan door de Stephanuspoort, waar de eerste martelaar Stephanus moet zijn gestenigd, de stad uit en over de beek Kedron per auto den berg op. Eens was deze hele berg met olijven beplant en bood daardoor een rijkvloeiende bron van inkomsten. Bij het beleg van Jeruzalem heeft Titus echter bijna alle olijfbomen van den Olijfberg laten kappen en daardoor het Joodse land zeer verarmd.
Slechts hier en daar ziet men nog wat olijfbomen staan, die een eenzamen en somberen indruk maken.
Van den Olijfberg heeft men een heerlijk vergezicht over Jeruzalem. Van dezen berg moet ook Christus meermalen hebben uitgestaard over de heilige stad.
Aan den voet van den Olijfberg ligt de hof van Gethsémané. Wanneer men den berg is afgedaald, komt men eerst aan het Gethsémané der Grieks-orthodoxen, waarin de Russen een kerk hebben gebouwd met zeven koepels. De Latijnen zijn kieser geweest dan de Grieken: zij lieten hun gedeelte van Gethsémané een hof blijven.
Deze hof is nu een tuin van 170 voet in het vierkant. In het midden staan zeven olijfbomen met geweldige stammen, waarvan gezegd wordt, dat Jezus hier Zijn laatsten, zwaren strijd heeft gestreden. Verder vindt men in den hof allerlei bloemen, w.o. vooral de passiebloemen, waarvan de bezoekers wat zaad kunnen meenemen, en een paar donkere cypressen. Op een open plek bij den ingang wijst men ons de plaats, waar de drie discipelen lagen te slapen. Een pilaar wijst de plek, waar Judas den Meester met een kus verried.
Nadat wij dit alles hebben bezichtigd, werpen wij nog even een blik op het graf van Maria, vlak bij de beek Kedron, en gaan dan weer naar ons hotel terug, wel in veel opzichten teleurgesteld, maar toch onder den indruk van al het geziene.