Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Gepubliceerd op 09-08-2019

Hondsdolheid

betekenis & definitie

is een besmettelijke ziekte, die vroeger veel slachtoffers maakte. Alle zoogdieren en ook de mens zijn er vatbaar voor, doch zij komt het meest voor bij honden, vandaar de naam.

De ziekte ontstaat door een bacil, die zich voornamelijk in het speeksel bevindt en waardoor de hondsdolheid op andere dieren of op den mens kan worden overgebracht. Wanneer een hond door de ziekte is aangetast, b.v. door een beet van een anderen hond, dan duurt het nog een tijdje, voor de dolheid zich bij hem openbaart, soms twee weken, soms zelfs enige maanden; dit hangt af van de hoeveelheid smetstof, die hij in het lichaam heeft gekregen en van de plaats, waar hij gebeten is. Als de dolheid uitbreekt, wordt de hond eerst onrustig, heeft neiging om weg te lopen en kauwt en knabbelt op allerlei vreemde voorwerpen als steentjes, touw, stro enz. Zijn gewone voedsel laat hij staan. Na een paar dagen wordt de hond dan bij vlagen heel opgewonden, laat een hees, langgerekt blaffen horen en bijt links en rechts om zich heen. Deze toestand, die 3 à 4 dagen duurt, is natuurlijk ’t gevaarlijkste voor het overbrengen van de ziekte. Daarna volgt langzamerhand verlamming, zodat het dier vrij spoedig sterft.
Reeds de oude Grieken kenden de hondsdolheid en trachtten door uitbranden van de wond de ziekte te genezen. Ook in onzen tijd tracht men nog weleens de verspreiding van de smetstof door het lichaam tegen te gaan door het gebeten lichaamsdeel boven de wond heel stijf af te binden. Maar dan moet men er al heel vlug bij zijn. Meestal heeft de smetstof zich al door het lichaam verspreid en dan helpt alleen inenten.
Je hebt natuurlijk allemaal weleens gehoord van het prachtige werk van het Instituut Pasteur te Parijs, waar mensen tegen hondsdolheid worden ingeënt. De grote geleerde Louis Pasteur — zie ook: Pasteur — ontdekte na talloze proefnemingen een serum tegen hondsdolheid. Na Parijs werden in tal van andere landen o.a. te Batavia Pasteur-instituten opgericht en die hebben bereikt, dat de sterfte aan hondsdolheid van 40% tot 1,3% der gebetenen is teruggebracht.
Van de 100.000 ingeënten sterven gemiddeld slechts 500 aan de ziekte.
Een reisje naar Parijs, om zich direct na een beet van een dollen hond te doen inenten, heeft dus tot vrij zeker gevolg, dat men de ziekte niet krijgt. Wanneer men alleen maar vermoedt, dat de hond, waardoor men gebeten is, dol was, kan men tegenwoordig zekerheid verkrijgen door den verdachten hond te laten afmaken en het centraal zenuwstelsel te doen onderzoeken. De microscopische veranderingen, die hierin bij hondsdolheid plaats vinden, wijzen met stelligheid uit, of de hond werkelijk dol was en in dit geval moet de mens, die gebeten is, onmiddellijk naar een Pasteurinstituut om te worden behandeld. Doen zich eenmaal verschijnselen van hondsdolheid voor, dan is iedere behandeling nutteloos en moet de mens eraan sterven.
In de meeste landen, ook in Nederland, zijn strenge wetten ingevoerd om de hondsdolheid tegen te gaan; zodra een hond of kat tekenen van dolheid vertoont, is de eigenaar verplicht, het dier op te sluiten of te laten afmaken en aangifte te doen bij de politie, die dan, ingeval het dier nog leeft, onderzoek doet. Zeer strenge maatregelen moeten worden genomen, zodra een geval van hondsdolheid is geconstateerd, ’t Gelukkig gevolg is dan ook, dat hondsdolheid in ons land slechts hoogst zelden meer voorkomt.

< >