Andrew Carnegie was een groot Amerikaans zakenman, die tevens een bekend philantroop (mensenvriend) was: een van die geniale mensen, die zich door eigen energie van onder af opwerken: een „selfmade man”, zoals de Amerikaan zo iemand noemt.
Carnegie werd in 1835 te Dunfermline in Schotland geboren, als zoon van een armen wever. Hij trok later naar Amerika, waar hij eerst loopjongen en vervolgens telegrafist werd. Later kreeg hij een vooraanstaande positie aan een spoorwegmaatschappij en vervolgens vormde hij met twee anderen een grote maatschappij, die de slaapwagens invoerde en exploiteerde. Daarna wierp hij zich geheel op de staalindustrie, waarin hij grote rijkdommen verdiende en die hem maakte tot „Den IJzerkoning” (The Iron King).
En nog steeds groeiden zijn zaken, waarin hij geen bemoeienis van derden duldde. Bekend met name is vooral zijn tegenstand tegen de pogingen van de organisatie der metaalbewerkers, om zich te bemoeien met het bestuur zijner zaken. Hij verzette zich, de werkstaking van Homestead brak uit, Carnegie stelde zich krachtig te weer — en wist zich in zijn positie te handhaven.
Eindelijk ging Carnegie in 1901 uit de zaken. Hij verkocht zijn onderneming aan een groot syndicaat voor 300 millioen dollar, die hij kreeg uitbetaald in aandelen van de Staaltrust. Hij wijdde zich voortaan geheel aan de philantropie en steunde, waar hij kon, de kunsten en wetenschappen.
Zijn opvattingen en levenssysteem heeft Carnegie in enige boeken verdedigd, die veel gelezen zijn. Bekend is b.v. zijn stelling, dat grote fortuinen geen kwaad betekenen. Wel voelde hij weinig voor geërfd geld, zodat hij ’t dan ook als zijn plicht beschouwde, om zijn groot fortuin in zijn geheel ook weer uit te geven. Hij stierf II Aug. 1919.
In dit verband is het b.v. opmerkelijk, dat Carnegie zoveel voelde voor de Amerikaanse democratie en zo weinig voor de erfelijke aristocratie in Engeland, waarvan hij een gezworen vijand was. Hij vond de grote fortuinen, zelfs de heel grote fortuinen in Amerika geen bezwaar, mits zij den bezitter grote dingen lieten doen en — niet erfelijk waren.
Hij is de schenker van het Vredespaleis te den Haag. In 1913 was hij met zijn familie bij de opening hiervan aanwezig.
In 1911 werd de Carnegie-stichting opgericht. Aan deze instelling droeg hij de voortzetting van zijn werk over en hij benoemde haar tot universeel erfgenaam.