JEHOVAH. Is het Hebr. woord dat beteekende: die zijn zal, die is, en die geweest is, en welken naam het Hoogste Wezen aan zich zelf gaf (Exod. 3:14.).
Het is opmerkenswaardig, dat het beroemde opschrift op de piramide van Isis (zie dit Art.) Ik ben alles, wat was, wat is en zijn zal, en mijn sluijer is nog door geen sterveling opgeheven, met het Hebreeuwsche Jehovah geheel overeenstemt. In verscheidene graden (Sch. R. 4e., 6e. gr. enz.) is dit woord deels een herkennings-, deels een paswoord. In de tot den graad van den volmaakten Bouwmeester behoorende instructie wordt gevraagd:
Vr. Wat beteekent Jehovah?
Antw. Den voor de Joden onnoembaren en onmededeelbaren naam, welke de onwankelbaarheid Gods uitdrukt. Je beteekent het tegenwoordige, ho het verledene en vah het toekomende. Het woord Jehovah is het Meesterwoord, dat verloren geraakt is.