Woordenboek voor vrijmetselaren

W. de Grebber (1844)

Gepubliceerd op 22-09-2020

Constitutie (Yorksche)

betekenis & definitie

CONSTITUTIE. (Yorksche) De oorkonde der Yorksche Constitutie bestaat uit drie deelen. Het eerste gelijkt naar het begin van een gebed; het 2e. is eene korte geschiedenis der Bouwkunde van de oudste mythische tijden tot ATHELSTAN, Koning van Engeland, het 3e. zijn de eigendommelijke bijvoegsels, als: de Grondwetten van het Bouwgezelschap, door deszelfs Grootmeester, Prins EDWIN, in eene algemeene vergadering, ten jare 926 bijeengeroepen, en bij welke zich de Gedeputeerden van al de toenmaals bestaande Engelsche Loges voegden, voorgesteld.

Voorgestelde wetten aan de Broederen Metselaren door Prins Edwin.

1. De eerste pligt is, dat hij God opregt vereere en de wetten der Noachiten opvolge, dewijl het goddelijke wetten zijn, die de geheele wereld moet nakomen. Van daar zal hij ook alle dwaalleeringen vermijden, ten einde zich niet bij God te bezondigen.
2. Uwen Koning zult gij getrouw zijn, zonder verraad, en de overheid, waar gij u ook bevinden zult, gehoorzamen zonder valschheid. Hoogverraad zij verre van u, en ontdekt gij zulks, dan zult gij den Koning waarschuwen.
3. Jegens alle menschen zult gij dienstvaardig zijn, en zoo veel gij kunt trouwe vriendschap met hen aanknoopen, en er u niet om bekreunen, wanneer zij eene andere Godsdienst of meening toegedaan zijn.
4. Bijzonder zult gij getrouw jegens elkander zijn, elkander eerlijk onderwijzen en in de kunst bijstaan, elkander niet belasteren, maar onder elkander doen, zoo als gij wilt, dat anderen u doen zullen. Ingeval een broeder zich jegens iemand, of jegens eenen broeder mogt vergeten, zoo moeten allen hem bijstaan, ten einde hij zijn misslag weder trachte goed te maken, opdat hij verbeterd worde.
5. Getrouw hebt gij u ook in de beraadslagingen en bij den arbeid der medeleden in elke Loge te houden, en voor een ieder die geen broeder is moet gij de kenteekenen geheim houden.
6. Ieder zal zich van de ontrouwen onthouden, dewijl de Broederschap niet zonder trouw en eerlijkheid bestaan kan, en een goede naam een groot goed is. Ook zult gij steeds op het nut zien van den Heer of meester, wien gij dient, en hem hetzelve helpen bevorderen, en altijd zijnen arbeid eerlijk ten einde brengen.
7. Eerlijk zult gij ook altijd betalen waar gij schuldig zijt, en geene schulden maken, waardoor de goede naam der Broederschap gevaar zoude kunnen loopen.
8. Ook zal geen Meester een werk ondernemen, wanneer hij zich daartoe niet geschikt rekent, want hij zoude der Broederschap en den Bouwmeester tot schande zijn. Verder zal elk Meester billijk loon vorderen, doch zoo, dat hij leven en zijne gezellen betalen kan.
9. Verder zal niemand een ander verdringen, maar hem den gevonden arbeid laten, tenzij, hij er ongeschikt voor ware.
10. Verder zal geen Meester eenen leerling, dan na den tijd van zeven jaren aannemen, en dan zal hij hem eerst na raad en toestemming zijner Medebroeders tot Metselaar maken.
11. Verder zal geen Meester of medgezel iemand aannemen, om tot Metselaar gemaakt te worden, dan die vrij geboren is, in eenen goeden naam staat, goede bekwaamheden bezit en gezonde leden heeft.
12. Verder zal geen Medgezel den anderen berispen, wanneer hij het niet beter weet te maken, dan degeen, dien hij bestraft.
13. Verder zal elk Meester, wanneer hij door den Bouwmeester, en elk Medgezel, wanneeer hij door den Meester vermaand wordt, om zijnen arbeid te verbeteren, zich daarnaar regelen.
14. Verder zullen alle Metselaars hunne overheden gehoorzaamheid bewijzen, en gewillig doen, wat hen bevolen wordt.
15. Verder zal elk Metselaar de gezellen, die over land komen en hunne teekens geven, ontvangen. Hij zal dan voor hen zorgen, zoo als hem geleerd is; ook zal hij noodlijdende Broeders te hulp komen, wanneer hij wetenschap van hunne behoefte bekomt, zoo als hem geleerd is, en zal hij het ook tot op eene halve mijl wegs zijn.
16. Verder, geen Meester of Gezel zal een ander, die niet tot Metselaar gemaakt is, in de Loge gedoogen, om de kunst van den vorm te zien, of hem steenen te laten vormen; ook hem geen winkelhaak of waterpas maken, of hem het gebruik daarvan leeren.

< >