Gepubliceerd op 16-11-2020

Weidepieper

betekenis & definitie

Benaming voor de Graspieper, in Noord-Brabant volgens B&TS 1995. Thijsse 1938 gebruikt deze naam ook, maar geeft geen locatie.

Het eerste element verwijst naar de biotoop, waarin (vooral vroeger, bij extensieve beweiding) behalve Graspiepers nog tal van andere vogelsoorten een biotoop vinden (/vonden). Zie sub weidevogels. Opmerkelijk is dat maar weinig inlandse vogelsoorten het predikaat weidein hun naam dragen.ETYMOLOGIE N wei (via d-syncope met syllabeverlies) <weide. <mnl weide (c.1265-'70 [VT]), wey, weede, wede (vlaams; 1253 [VT]), wee, wayde [MH]; oudnederfrweitha (Wachtendonkse Psalmen, 10e eeuw); mnd weide; D Weide <mhd weide <ohd weida; (niet verwant is fries greide ‘grasland (wordt gemaaid)'); fries weide ‘weiland (dat het vee Gras (=voer) verschaft; het Gras zelf, dus 'veevoer'; het opeten (verkrijgen) van dat voer'; vandaar de geringe betekenisverschuiving naar 'jacht', de betekenis van oudnoords veiöi (>ijslveidur), 'jagen, bemachtigen' ( = oudnoords veida) en oudnoords veidi 'jachtbuit, jachtrecht'. Aan het jachtbedrijf herinneren nog de N woorden weidelijk, weitas (<*weidtas) en weiman, weidman 'jager'. Waarschijnlijk past hier ook de vogelnaam Wouw ←.

Deze woorden, en een aantal buiten het germ zoals oudiers fiad 'jachtwild' en Lat vis 'jij wilt', worden verbonden met idg *wei'op iets af gaan, streven naar'. NEW 1992 vindt dit niet bevredigend omdat een zo concreet begrip als 'weiland' dan vanuit een abstractie (als 'streven naar, zoeken naar voer') moet worden ingevuld. De auteur veronderstelt daarom dat aan 'weide' een ander woord ten grondslag ligt, nl. mnl wede 'kreupelhout, struikgewas' (>N Wederik Lysimachia), waaraan de idg wortel *wei'binden, vlechten' ten grondslag ligt. De weide zou dan 'het met een van Wilgentakken gevlochten omheining omgeven grasland' zijn (p.825). Dit idee is m.i. niet verenigbaar met het begrip 'jacht'; de jacht en ook de visserij werden juist buiten zulke omheiningen uitgevoerd.