nederl. natuurkundige, geb. te Leiden in 1807, genoot zijn opleiding aan het athenaeum te Amsterdam en aan de hoogeschool te Utrecht, waar hij in 1831 het doctoraat in de wis- en natuurkundige wetenschappen verwierf en in 1834 hoogleeraar in de wis- en natuurkunde werd. Zijn geschriften, onder welke over den te Amsterdam beproefden Artesischen put, over meteorologische werktuigen enz., zijn meerendeels in de werken van het Instituut opgenomen.
Hij stierf in 1847.