(letterlijk waarschijnlijk paleis der gesneuvelden, doodenzaal), in de noord- sche mythologie de plaats of het paleis, waar- heen -de zielen der helden overgaan, die in den strijd het leven verliezen. Dit paleis ligt in Gladsheim (het oord der vreugde), dat ook nog een tweede geluksplaats, Wingolf, (het vriendschaps-paleis) bevat, waar de go- din Freia andere verdienstelijke zielen bij zich verzamelt.
De plaats in Gladsheim, waar beide paleizen liggen, heet Idavöllr (het veld der bezigheid) en is de verzamelplaats der asen of góden, waar zij in de vroegste tijden hun woningen hebben gebouwd. De eimheriar, d. i. ! de gesneuvelde helden, alsook hun krijgslieden, wanneer zij met hen gevallen zijn of zich, om ! hen in den dood te vergezellen, vrijwillig het leven benomen hebben, zijn de eenigen, die in W. toegelaten worden. Dit paleis kan er duizendmaal duizend bevatten; het heeft 540 poorten, is geheel van goud gebouwd, het dak bestaat uit gouden schilden, de wanden zijn met speren behangen en de zitbanken met pantserhemden bekleed. Op de tinnen van W. ; staat de geit Heidrun (vroolijke of heldere ge- zellin), die aan de takken van den het dooden- palein overschaduwenden boom Lerar (d. i. stille luchtbeheerscher) knaagt. Uit hare uiers vliet zooveel meede, dat zich daarmee een drinkschaal vult, waaraan al de helden ge- noeg hebben, en die onophoudelijk rondgaat. De helden worden naar W. overgebracht door de Walkyriën; Odin ontvangt hen en de beide ! asen Braga en Hermodr begroeten hen.
De dus ontvangen helden-zielen verschijnen, voorzien van alles waarmede men hen ter aarde besteld had, waarom het dan ook in Scandinavië gebruikelijk was, in het vuur, dat de lijken der gesneuvelden verteerde, allerlei kostbaarheden te werpen, opdat hun zielen des te heerlijker uitgedost in W. zouden aankomen. Aldaar ontvangen, namen zij deel aan het leven, hetwelk de helden leiden. Des morgens wekt hen Salgofnir, de goudkammige haan, waarop zij zich wapenen en naar het veld Idavöllr ten strijde trekken. Hier vechten zij met elkander en verslaan elkander ook, maar is de tijd van terugkeer gekomen, dan worden zij allen weder levend, om te gaan eten. Hun spijs is het vleesch van het wilde zwijn Sahrimnir, dat eiken dag door den kok Andhrimnir in den ketel Eldhrimnir toebereid wordt, maar ’s avonds weder ongeschonden herleeft, om den volgenden dag een gelijk lot te ondergaan. Aan het maal der helden nemen ook de góden deel.
Odin alleen nuttigt de hem voorgezette spijzen niet; zijn aandeel van het vleesch geeft hij aan de wolven Geri en Freki, die naast zijn zetel staan, en in plaats van mede of bier drinkt hij wijn, die hem tevens tot spijs dient. In deze genietingen bestond bij de oude Scandinaviërs de zaligheid, welke volgens hun leer moest duren tot op het tijdstip, dat zij met Odin tot den strijd tegen den wolf Fenrir, die de vijanden der góden zou aanvoeren, moesten uitrukken en de groote wereldbrand zou voorvallen. Alsdan zouden door elk der 540 poorten van W. 800 dier gesneuvelde helden, dus in alles 432.000, naar buiten trekken.