C21 H22 N2 02, is een allerhevigst vergift, dat met de ongeveer achtmaal zwakker werkende brucine C23 H26 N2 04 voorkomt in de kraanoogen, de zaden van Strychnos nux vomica en in de Ignatiusboonen, de zaden van Str. Ignatius.
S. kristalliseert in kleurlooze rhombische prisma's, is zeer bitter van smaak, oplosbaar in verdunden alcohol, in benzol en chloroform, minder in water. Met zuren vormt S. zouten, die dezelfde vergiftige eigenschappen hebben. S. veroorzaakt in een korten tijd den dood, na hevige voorafgaande spiertrekkingen; in zeer kleine hoeveelheden wordt zij soms als geneesmiddel toegediend. Om de aanwezigheid van S. aan te wijzen gebruikt men geconcentreerd zwavelzuur met een korreltje kaliumdichromaat, loodsuperoxyd of bruinsteen, waardoor zelfs bij eene hoeveelheid van x/-l00 milligram S. een blauwviolette verkleuring ontstaat.