nationale schuld, ontstaat door leeningen, welke een staat sluit om uitgaven te dekken, welke hij uit de gewone inkomsten niet kan bestrijden. Wanneer een Staat zulks doet om in de gewone behoeften te voorzien dan begeeft hij zich in een groot gevaar, dat tot staatsbankroet kan leiden.
Slechts bij buitengewone gevallen, bijv. bij den aanleg van groote werken als spoorwegen e. d. is ’t uitschrijven eener staatsleening te verdedigen. Aan den eenen kant rekent men er dan op, dat kapitaal en rente door de opbrengst der onderneming evenwogen worden en anderdeels meent men de algemeene volkswelvaart door de nieuwe onderneming aanmerkelijk te verhoogen. Men onderscheidt de S. in vlottende en gevestigde S. Vlottende S. worden binnen een korten en bepaalden tijd afgelost, terwijl de laatste eerst na jaren of een onbepaalden termijn gedelgd worden. Bij gevestigde S. geeft de Staat voor de geïnde gelden schuldbrieven (effecten) uit, gewoonlijk ’t eigendom van den houder (toonder) en van coupons voorzien. De S. worden bij binnen- of buitenlandsche leeningen gemaakt, al naar dat de schuldbrieven bij de bewoners des lands of in het buitenland geplaatst worden, in welk laatste geval de vorm en rentebetaling enz. der effecten zich naar de usanties van ’t buitenland regelen. Voor ’t bedrag en verdere bijzonderheden der S. van Nederland zie men dl VIII, blz. 5657.Schuld der voornaamste staten in millioenen van guldens:
Denemarken 163
Gr.-Britt. en Ierl. 8,459
Noorwegen 173
Frankrijk 14,429
Zweden 222
Portugal 2,122
Finland 53
Spanje 4.586
Rusland 8,198
Italië 6,009
Duitschland 7,864
Oostenr.-Hong. 6,888
Zwitserland 167
Griekenland 413
Nederland 1,144
Turkije 1,739
België 1,260
Ver.-Staten 5,278