verfstoffen welke aan voorwerpen de kleur rood mededeelen. Tot
de voornaamste R. behooren: cochenille, alizarine, fnchsine, eosine, ponceau, safloers, roodhout, orseille, krap (zie ald.). De cochenille bestaat uit de gedroogde lichamen van de vrouwel. individuen der schildluissoort Coccus cacti (zie Coccina). In den handel onderscheidt men in hoofdzaak twee hoofdsoorten, de fijne, ook mestica geheeten, die gekweekt wordt, en de wilde of boschcochenille, die van in het wild groeiende planten wordt ingezameld. Van de mexicaansche cochenille heeft men 3 soorten, de zwarte of zaccatilla, die de beste is, de grijze en de roode. De cochenille van de Canarische eilanden is de beste, daarop volgt de mexicaansche en vervolgens de javaansche. Van de canarische cochenille onderscheidt men 3 soorten: silver-grain, blackgrain en granilla. De cochenille bestaat uit kleine, donker bruinachtig roode, verschrompelde korrels; er komt een eigenaardig, kristalliseerbaar zuur in voor, het karmijnzuur, dat een roode kleur bezit en door water en alcohol zeer gemakkelijk opgelost wordt; deze oplossingen leveren bij toevoeging van aluinaardehydraat een rood lak, dat door verhitting (en ook door toevoeging van een zuur of van een aluminiumzout) eerst scharlakenkleurig en daarna violet wordt; de alkaliën doen de roode kleur van dit lak een grootere standvastigheid verkrijgen. Het karmijn wordt bereid door cochenille met kokend water uit te trekken, aan de heldere oplossing aluin toe te voegen en haar aan zich zelve over te laten. Het precipitaat, dat daarbij ontstaat, wordt uitgewasschen en gedroogd. Volgens een ander voorschrift wordt de fijngestampte cochenille met een oplossing van koolzure natron uitgetrokken. Nadat aan de vloeistof eiwit is toegevoegd, wordt de kleurstof er met verdunde zuren uit afgescheiden. Het uitgewasschen bezinksel wordt bij 30° gedroogd en levert een uitmuntende soort van karmijn. Van de geringere soorten verdient het kogellak de voorkeur boven het karmijnlak. Het lak-dye levert kleuren, die bijna even fraai en duurzaam zijn als die, welke men met cochenille verkrijgt. Door den steek van de in O.-Indië voorkomende lakschildluis (Coccus laccae) ontstaan op de takken van sommige boomen (Ficus religiosa en indica, Rhamnus jujuba, Butea, Mimosa cinerea en corinda, Croton lactiferum) harslaagjes, die de genoemde dieren omgeven, en daarna hard worden. Uit de holten, waarin deze dieren aanwezig zijn, komen in ’t najaar jongen te voorschijn. Het hars, dat stoklak wordt genoemd, is roodgekleurd door de kleurstof, die in de schildluizen voorkomt; het bevat daarvan 10' pet. Om het lak-dye te verkrijgen wordt het fijngestampt stoklak met kokend of alkalisch reageerend water uitgetrokken. De vloeistof w7ordt in ketels boven ’t vuur, of in platte vaten door de zon verdampt; men houdt platte, vierkante stukken over, die 50 pet. kleurstof, 25 pet. hars en 22 pet. aardachtige stoffen bevatten. Het lack-lake wordt bereid door stoklak met een slappe natriumhydroxydoplossing uit te trekken, aan de vloeistof aluin toe te voegen, het daardoor gevormd bezinksel uit te drukken, in den vorm van koeken te persen en te drogen. Het bevat 50 pet. kleurstof, 40 pet. hars, 9 pet. aluinaarde en 1 pet. andere bestanddeelen. Om deze stof in de ververij te gebruiken, moet de daarin voorkomende karmijnzure aluinaarde door zwavelzuur of zoutzuur ontleed worden. Een soortgelijk gebruik als van de cochenille wordt gemaakt van de kermes (zie ald.). Orseille is een deegachtige stof, bereid uit sommige korstmossen; deze worden eerst tot poeder gemaakt, en dit poeder laat men, na het met urine te hebben aangeroerd, verrotten; de koolzure ammonia, welke door de verrotting van de urine ontstaat, verandert de in bedoelde korstmossen voorhanden stikstofvrije zuren in orcine, die door opname van ammonia en zuurstof en verlies van water overgaat in oreeïne, de eigenlijke kleurstof der orseille; de bereiding van deze verfstof had voor. den tijd der anilineverfstoffen, hoofdzakelijk plaats in Engeland en Frankrijk, uit korstmossen van de Canarische eilanden en uit de Pyreneeën. De persio, ook roode indigo en cudbear geheeten, komt in samenstelling vrijwel met de orseille overeen; het is een roodachtig violet poeder. Andere orseillepreparaten zijn het orseillekarmijn, dat de kleurstoffen van de orseille in een toestand van groote zuiverheid bevat, en het orseilleparper. Al deze verfstoffen zijn door die uit de steenkoolteer op den achtergrond gedrongen. De naam roodhout of braziliehout wordt gegeven aan verscheiden soorten van verfhout, die van boomen van het geslacht Caesalpinia afkomstig zijn en voor het roodverven gebruikt worden. De beste soort is het fernambukhout, afkomstig van de Caesalpinia crista, die in de bosschen van Brazilië en Jamaica zeer veelvuldig voorkomt. Het is van buiten geelachtig bruin, van binnen licht rood, zwaar en vrij hard. Het komt in stukken van 2 tot 30 kilogram zwaar in den handel voor. Het eigenlijk braziliehout, afkomstig van Caesalpinia brasiliensis uit de bosschen van Brazilië, bevat ongeveer de helft minder kleurstof dan de vorige soort. Het St.-Marthahout van de Caesalpinia echinata, die in de bosschen van St.-Martha en van de Siërra Nevada in Mexico groeit, is, na het fernambukhout, de beste soort van roodhout. Het Nicaraguahout bestaat waarschijnlijk uit takken van den boom, die de vorige roodhoutsoort levert. Het Sapanhout (bois de Japon) van de Caesalpinia Sappan komt van Indië, de Molukken, China, Japan, de Antillen, Brazilië enz. Variëteiten daarvan zijn het Siam-, Bimas- en Limahout. Verder heeft men nog het Californië-hout, het Terrafermahout en het Bahiahout, die van middelmatige kwaliteit zijn. Deze houtsoorten worden, voordat men ze in de ververij gebruikt, gemalen of geraspt, d. i. in korte splinters verdeeld. In al deze houtsoorten is een stof aanwezig, die in prismatische, barnsteenkleurige kristallen voorkomt, de brasiline; haar oplossing in water neemt in aanraking met de lucht, vooral bij kookhitte en bij aanwezigheid van alkaliën een karmozijnroode kleur aan. In de ververij levert het roodhout fraaie, roode, doch niet zeer echte kleuren. In plaats van het hout zelf, maakt men ook wel gebruik van weeke of vaste extracten daarvan. Het roodhout wordt ook wel gebezigd tot het bereiden van verschillende lakken, die bij het bedrukken van behangselpapier en in de schilderkunst gebruikt worden. Het roodhout dient ook tot het bereiden van rooden inkt. Het sandelhout, dat in de ververij gebruikt wordt, is rood van kleur en afkomstig van de Pterocarpus santalinus, die op Ceylon en in O.-Indië groeit. Het komt in den vorm van gespleten blokken van een rechtvezelig weefsel en een donkerroode, naar ’t midden toe lichter wordende kleur in den handel voor. Voor het gebruik als verfstof wordt het tot een fijn poeder vermalen. De harsachtige kleurstof, die er in voorkomt (de santaline of het santalinezuur), is in koud water niet, in kokend water weinig, in alcohol, ether en alkaliën vrij gemakkelijk oplosbaar. Men gebruikt het sandelhout voor ’t roodverven van katoen en leder, het bruinverven van wol, het bereiden van gekleurde lakken, voor het politoeren van meubels, als tandpoeder enz. Dezelfde kleurstof komt voor in het kaliatoenhout uit O.-Indië. Het saffloers bestaat uit de gedroogde bloembladen van Carthamus tinctorius.