grieksch, vreemdeling, nieuw aangekomene, vandaar: nieuwbekeerde. Bij de Joden werden aldus genoemd de heidenen, die tot den Joodschen godsdienst overgingen.
Men onderscheidde P. der gerechtigheid, die met de besnijdenis, de gansche Joodsche wet aannamen, en P. der poort, die alleen de geloofsleer der Joden aannamen. Tegenwoordig beteekent P. gewoonlijk iemand, die van de eene christelijke belijdenis tot een andere is overgegaan.
