L., populier (fam. Salicaeae); boomen met gave of handvormig-gelobde bladeren en meestal hangende, rolronde katjes.
In Nederland: P. alba L., Witblad, Witboom, met hartvormige van onderen witviltige bladeren; P. iremuta L. ratelpopulier, espenboom, vrouwentongen; P. nigra L., zwarte P.; P. italica M n c h. = P. pyramidalis Roz., italiaansche P.; P. monilifera A i t. = P. canadensis M n c h., kanadasche P., uit N.-Amerika, veel aangeplant, doch zelden vrouwelijke planten; P. canescens S m. abeel (zie ald.); P. balsamifera L., P. candicans A i t., en de Siberische P. laurifolia L e d e b. Alle populieren hebben lange, meestal zijdelings afgeplatte bladstelen, waardoor de bladeren gemakkelijk voor den wind wijken en daardoor niet beschadigd worden. Een ander gevolg hiervan is, dat de bladeren door den minsten wind heen en weer bewogen worden en beginnen te ritselen. Het hout der P. is licht, zacht en grof van vezel en wordt gebruikt voor de vervaardiging van papier, voor lucifers, klompen, daksparren, tafelbladen enz.