Gepubliceerd op 28-02-2021

Panter

betekenis & definitie

(Felis pardus L.), behoort tot de eerste onderfamilie van de katachtige roofdieren (zie ald.) en wel tot de groep der panterkatten (Pardina). Deze zijn van middelbare grootte, met groote oogen en ronde pupil en de pels vertoont ringvormige of volle zwarte vlekken.

De eigenlijke panter heeft eene oranje-gele kleur, van onderen witachtig, de kop is bezet met zwarte punten en langs den rug loopen twee rijen van eenvoudige zwarte vlekken. Hij leeft in Afrika en Zuidwestelijk Azië; de Afrikaansche vorm wordt luipaard genoemd (zie ald.). Tot dezelfde groep behoort de panterkat (F. pardalis), 1 M. lang, in Zuid-Amerika, de jaguar of onea (zie ald.), de irbis (zie Luipaard) enz. Panters en luipaarden kunnen goed getemd worden; de Romeinen maakten er dikwijls gebruik van bij hunne kampspelen. De panter houdt zich op in bosschen, steppen en rietbosschen, waar veel veekudden voorhanden zijn, waarop hij jacht maakt. Hij is uiterst vlug en lenig en kan uitstekend klimmen.

Het dier is zeer bloeddorstig en doodt niet zelden 30—40 schapen of geiten tegelijk, hoofdzakelijk om hun bloed. Aan grootere dieren waagt hij zich niet en den mensch ontwijkt hij zooveel mogelijk, behalve als hij gewond of hongerig is. Wegens den pels wordt er jacht op gemaakt. De tijgerkat (Felis tigrina) is een veel kleinere panterkat, die in West-Indië leeft.

< >