Gepubliceerd op 28-02-2021

Oorlogsschepen

betekenis & definitie

zijn vaartuigen, ingericht tot en bestemd om onder oorlogsvlag krijg te voeren tegen vijandelijke schepen, de kusten des vijands te bestoken, landingen te beschermen c. q. te verhinderen, kortom al die diensten te bewijzen, die kunnen strekken om het vaderland te beschermen en den vijand afbreuk te doen. Op het congres van 1893 te ’s Gravenhage van het Institut de Droit International werden oorlogsschepen aldus omschreven: Tous batiments sous le commandement d’un officier du service actif de la marine militaire et autorisés a porter le pavillon et la flamme de la marine militaire.

Het gebruik van oorlogsschepen is van zeer hoogen ouderdom. In de geschiedenis der Grieken en Romeinen vinden we meermalen van het gebruik van oorlogsschepen gewag gemaakt. Bekend zijn o. a. de zeeslagen van Salamis, een eiland in de Egeïsche zee, bij hetwelk de Grieksche vloot, sterk 378 galeien, in het jaar 480 v. Chr. de machtige vloot van Xerxes, die ongeveer 1000 groote galeien telde, versloeg, alsmede de zeeslag bij Actium waar in ’t jaar 31 v. Chr. Antonius het tegen Octavianus moest afléggen. In de 16de eeuw heeft vooral de zeeslag van Lepanto aan de golf van Patras een buitengewone vermaardheid verkregen, waar den 7en Oktober 1571 Don Juan de Austria den Turken onder Ali Pacha een beslissende nederlaag toebracht. .

Oudtijds werden de oorlogsschepen, hoewel meestal ook van een zeil voorzien, in hoofdzaak door riemen voortbewogen. De schepen, die ten tijde van oorlog door de Romeinen werden uitgerust, waren meestal öf biremes, d. i. van twee rijen roeibanken voorzien, öf triremes, die drie rijen roeibanken boven elkander hadden. Deze laatste schepen werden — zooals Thucydides verhaalt — het eerst door Aminocles van Korinthe uitgerust. De roeiers waren slaven en gesteld onder toezicht van opzichters die, desnoods met bloedige zweepslagen, er voor moesten zorgen, dat onverpoosd en gelijkmatig de riemen werden bewogen. De roeiers waren vastgeketend aan hunne plaatsen, en onkundig van alles, wat buiten hun verblijf plaats greep, wijl alle uitzicht hun was benomen, en bij het zinken van hun schip verdwenen ook zij daarmee onfeilbaar in de golven.

De oorlogsgaleien der Romeinen waren voorzien van een hoog voorkasteel, waarop zich krijgers bevonden, die met werpspiesen en grootere of kleinere pijlen den vijand trachtten te treffen, en bij eventueel enteren op het vijandelijk schip over te springen. Het hoofdwapen der oude oorlogsschepen was de ram, waarmede men de breede zijde van het vijandelijk schip poogde te treffen en met alle opvarenden tot zinken te brengen.

Oorlogsschepen door riemen voortbewogen — galeien — vinden we ook in de middeneeuwen in gebruik; wel was toen meer en beter van zeilen partij getrokken, maar toch bleven de riemen gehandhaafd. Staatsgevangenen, misdadigers en soms ook krijgsgevangenen werden als roeiers gebruikt. In het begin der 15e eeuw werden de schepen ook met kanonnen bewapend, vóór dien tijd voerden zij springalen en andere werptuigen. Bekend vooral waren de galeien van Frankrijk, welk land onder de regeering van Philips den Schoone in 1300 een vloot van 150 galeien en meerdere zeil vaartuigen bezat; eveneens de galeien van Genua (zie: Doria), Venetië enz. Machtig was ook de vloot van het verbond der koopsteden Lubeck, Hamburg enz. enz., de Hanze, die onder Hans Wittenburg in 1361 Kopenhagen innam en veel bijdroeg tot beteugeling der zeerooverij (zie plaat Oorlogsschepen I, 1).

Bij het einde der 16e eeuw vinden wij van de galeien geen noemenswaardige melding meer gemaakt en, na een overgangstijdperk, kunnen omstreeks 1660 de oorlogsschepen verdeeld worden in: linieschepen, fregatten en (later) korvetten.

Linieschepen maakten de kern en het hoofdbestanddeel uit der oorlogsvloot. Zij moesten goed zee kunnen bouwen,. in staat zijn aan geregelde zeeslagen deel te nemen en in linie te vechten, vandaar dat niet zoozeer op snelle zeiling als wel op stevig liggen en weerstandsvermogen werd gelet. Zij voerden groot volledig tuig en takelage, hadden drie, soms vier masten en waren voorzien van twee of drie dekken (twee- of driedekkers), waarop in batterij de kanonnen waren geplaatst. Het aantal dier kanonnen wisselde af van 56—110 stukken. Van ons vaderland was ,,De Zeven Provinciën” het meest bekende linieschip. Dit schip, van 1666—1673 vlaggeschip van Michiel Adriaansz. de Ruyter, was 163 voet lang, 43 voet wijd en 15 voet hol. In 1687 was het bewapend met 28 zes-en-dertigponders, 14 achttienponders, 12 twaalfponders en 26 zesponders. (Zie plaat I, 2.)

Fregatten volgden in gevechtswaarde op de linieschepen. Zij waren het eerst door de Duinkerkers uit Italië overgebracht, muntten uit in bijzonder snel zeilen en konden door meerdere lichtheid, geringere afmetingen enz. beter dan de zwaardere linieschepen wenden en keeren. Bijzonder waren ze geschikt om jacht te maken op kleinere oorlogsschepen en koopvaardijschepen en om spoed-diensten te verrichten. Aanvankelijk hadden ze slechts 6—12 lichte stukken aan boord. Later werden zij grooter, met twee dekken gebouwd en met 22—44 stukken bewapend. De bemanning bedroeg 80—150 man.

Korvetten zijn van latere dagteekening. Zij waren kleiner van afmeting dan de fregatten, met 18—22 stukken bewapend, voerden barkstuig en waren aangewezen om als éclaireurs dienst te doen, bevelen spoedig over te brengen, ook soms om als een soort kaperschepen op te treden.

Buitendien kwamen in de 17e en 18e eeuw nog voor: brikken, hoekers, fluitschepen enz., die, al voerden zij ook andere tuigage, toch tot een der drie genoemde klassen eenigszins kunnen worden teruggebracht.

In den tegenwoordigen tijd kunnen de oorlogsschepen gevoegelijk in drie groote klassen worden verdeeld, die we achtereenvolgens zullen behandelen:

I. Slagschepen. ,

II. Kruisers.

III. Torpedovaartuigen.

Een Slagschip (Battleship; Cuirassé d’escadre; Schlachtschiff of Linienschiff), soms ook linieschip geheeten, is een oorlogsschip dat allevereischten bezit om in open zee slag tt> leveren tegen de sterkste schepen van een vijandelijk eskader; dat in staat is het vuur der strandbatterijen en forten te beantwoorden en, zoo mogelijk, tot zwijgen te brengen en dat zóó is ingericht en ingedeeld, dat het, na bekomen letsel, zijn stabiliteit niet verliest. (Zie plaat I, 3.)

Om met gunstig gevolg deze taak te vervullen moet het slagschip de volgende hoedanigheden bezitten:

1) volkomen zeewaardigheid,
2) zware bescherming,
3) bewapening met eenige kanonnen van zwaar, meerdere van middelbaar en licht kaliber,
4) voldoende bergplaats voor kolen of vloeibare brandstof,
5) genoegzame snelheid.
1) De zeewaardigheid moet natuurlijk boven alle bedenking verheven zijn, zoodat het. slagschip in staat is ook bij woelige zee zee te kiezen.
2) Het slagschip moet zoo goed mogelijk beschermd zijn tegen het vijandelijk vuur, vandaar dat het bij de waterlijn over minstens. ¾ gedeelte van zijn lengte voorzien moet. zijn van een pantsergordel (vandaar de naam pantserschepen), die machines, ketels en meer gewichtige deelen (z.g. vitale deelen) van het schip tegen de uitwerking van de vijandelijke projectielen beveiligt. Het eerst© eigenlijkepantserschip de „Gloire”, dat in 1858 van stapel liep en naar de plannen van den Franschen ingenieur Dupuy de Lome gebouwd was, had als gordelpantser ijzeren platen die 114 m.m. dik waren. Toen het ijzeren pantser niet meer tegen de projectielen bestand bleek, werd aangewend compound pantser, dat voor Vg uit staal (voorkant) en voor 2/3 uit ijzer (achterkant) bestaat. Wij hebben dit thans nog op de „Reinier Claeszen”. Daarna kwamen de staalprocédés van Creusot, Martin, Siemens, tot eindelijk de Amerikaansche technicus Harvey de gehard nikkelstalen platen, uitvond, die thans door Krupp nog weer zijn. vervolmaakt. Hoezeer het weerstandsvermogen door al deze vindingen is toegenomen blijkt, hieruit: gewone staalplaten komen in sterkte overeen met gesmeed ijzeren platen die l1/* maal dikker zijn, Harvey’s nikkelstaal is gelijk aan smeedijzer van de 21/2 voudige dikte, het Krupp-systeem eindelijk verwerkt platen, die 3 maal, soms 37a maal in weerstandsvermogen de gesmeed ijzeren platen overtreffen. Door al deze verbeteringen heeft men de dikte van den pantsergordel kunnen verminderen, zonder de bescherming te schaden. Was vroeger een dikte van 400 en 450 m.m. geen zeldzaamheid, zooais o. a. blijkt uit de Engelsche schepen type „Royal Sovereign”, deDuitsche schepen type „Brandenburg” en de Italiaansche schepen type „Doria”, thans kan de dikte tot op 228 m.m., hoogstens 300 m.m. worden teruggebracht. De hoogte van dit. gordelpantser bedraagt gewoonlijk 2.20—2.60m., waarvan ^ 1.30 m. onder water. Indien de pantsergordel slechts over een gedeelte van het schip is aangebracht, dan worden de uiteinden door gepantserde dwarsschotten (Bulkhead, Traverse, Querwand) met elkander verbonden. Beter is het den pantsergordel over de geheele lengte van het slagschip aan te brengen, zij hij aan de einden dan ook minder zwaar dan in het midden.

Een verdere bescherming wordt ook nog aangebracht door het pantserdek, dat zich schildpadvormig over de geheele lengte van het schip uitstrekt en zich van onderen aan het gordelpantser aansluit, en waarvan de dikte 50—75 m.m. bedraagt. Het verticale gedeelte is meestal zwaarder dan het horizontale.

3) Het slagschip moet zwaar bewapend zijn. He eerste kanonnen werden van geslagen ijzer gemaakt en schoten steenen, later ijzeren kogels. Nagenoeg vast waren zij aan boord opgesteld, zoodat zij' niet, onafhankelijk van de ligging van het schip, zooals thans, konden worden gericht. Hun grootte, kracht enz. werd aangeduid door het gewicht hunner kogels. De kanonnen b.v. betiteld als 36 ponders waren kanonnen die een kogel wegend 36 pond wegschoten. De ontwikkeling der kanonnen-industrie voorbijgaand, volstaan we hier met te zeggen, dat het moderne scheepsgeschut bestaat in getrokken achterlaadkanonnen, die verdeeld worden in zwaar geschut, waarvan het kaliber boven 20 c.m. is, middelbaar geschut, boven 10 c.m., en licht geschut, boven 2.4 c.m. De slagschepen hebben een bewapening, welke meestal bestaat in twee kanonnen van 28 of 30 c.m. middellijn in één gepantserden draaibaren toren of barbette op het voorschip en twee dito op het achterschip geplaatst. Deze vier zware kanonnen, die op andere oorlogsvaartuigen ontbreken, zijn voor een slagschip een beslist vereischte. Daarenboven zijn meerdere kanonnen van ^ 15 c.m. (middelbaar geschut) en van 8.8 of 7.5 c.m. (licht geschut) aan boord. Het aantal dezer stukken wisselt af van 10—16. Het middelbaar geschut wordt opgesteld of in torens, of in kazematten, of achter schilden, welke laatste bescherming de minst voldoende is. Het licht geschut is meestal achter schilden geplaatst. In den laatsten tijd is men er toe gekomen het kaliber van het middelbaar geschut te verzwaren, zoo heeft „Braunschweig”, een der nieuwste en beste slagschepen der Duitsche vloot, veertien kanonnen van 17 c.m. aan boord, terwijl op de vroegere Duitsche slagschepen het kaliber van het middelbaar geschut slechts 15 c.m. was. Ook Engeland, Frankrijk en Amerika volgen het Duitsche voorbeeld.
4) Een slagschip moet over een voldoende ruimte kunnen beschikken om brandstof te bergen, opdat het niet genoodzaakt zij spoedig in vreemde havens binnen te vallen tot aanvulling van den kolenvoorraad. Groote slagschepen kunnen ^ 2000 ton (van 1000 kilo) kolen meenemen.
5) Snelheid is voor een slagschip niet zoo noodig als bescherming en bewapening, vandaar dat, tot nu toe, deze zelden meer bedraagt dan 18 mijl. Deze mijl is de Engelsche zeemijl, die niet gelijk is aan een kilometer, maar 1852 m. bedraagt. Deze snelheid wordt altijd aangegeven als kunnende behaald worden in één uur, zoodat als men zegt dat. b.v. de „Braunschweig” 18 mijl kan loopen,. men daarmede bedoelt dat bij den snelheidsproeftocht de „Braunschweig” 18 X 1852 m. = bijna 33.5 kilometer heeft afgelegd in. één uur tijds.

De kosten van een slagschip zijn zeer hoog en bedragen dikwijls 16 à 17 millioen; Frankrijk, dat èn in duur èn in langzaam bouwen het record slaat, komt voor zijn pantserschip „Démocratie” nog niet met 20 millioen gulden klaar!

Tot de nieuwste Engelsche slagschepen behooren de schepen van de klasse „King Edward VII” van ruim 16.000 ton. De bescherming' dezer schepen is beter en juister dan. op eenig ander Engelsch oorlogsschip aangebracht, en de bewapening bestaat, zooals op de bijgevoegde afbeelding (plaat Oorlogsschepen II, 1) duidelijk te zien is, in 4 kanonnen van 30.5 c.m., 4 van 23 c.m., 10 van 15 c.m. en vele kanonnen van kleiner kaliber. De snelheid zal ruim 18 mijl bedragen en de bemanning 775 koppen tellen.

Slagschepen in den eigenlijken zin des woords bezit ons land niet, wel hebben wij een zevental kleine doch goede pantserschepen. De drie eersten: „Evertsen”, Kortenaer”, „Piet Hein”, zijn in 1894 te water gelaten en hebben een waterverplaatsing van 3520’ ton. Hunne lengte, breedte en diepgang bedraagt resp. 86.2, 14.3 en 5.23 m. De bewapening bestaat in 3 kanonnen van 21 c.m., waarvan er 2 vóór in een barbettetoren van 240' m.m. zijn geplaatst en 1 achter een schild op het. achterschip, vervolgens in 2 kanonnen van 15 c.m., zóó in de breede zijden geplaatst, dat er van recht naar voren tot recht naar achteren mee kan worden gevuurd, 6 kanonnen, van 7.5 c.m., 8 van 3.7 c.m. en 3 lanceerinrichtingen. Bescherming wordt verleend door een pantsergordel, in het midden 150, aan de einden 100 m.m. dik, en een pantserdek van 50 m.m. De snelheid bedroeg ongeveer 16 mijl, de bemanning 270 en de prijs bij eerste uitrusting in zee was f 2,700.000— f 2.810.000.

In 1900, 1901, 1902 werden resp. te water gelaten de grootere pantserschepen „KoninginRegentes”, „De Ruyter” en „Hertog Hendrik”. Deze hebben een waterverpl. van 4960 ton, zijn 96.6 m. lang, 15.2 m. breed en hebben een diepgang van 5.7 m. Ze zijn bewapend met 2 kanonnen van 24 c.m., 4 van 15 c.m., 8 van 7.5 c.m., 4 van 3.7 c.m. en 3 torpedolanceerinrichtingen. Hun pantsergordel is, wat dikte'betreft, aan de drie eerstgenoemde schepen gelijk, doch van nikkelstaal vervaardigd, waardoor zij dus veel in waarde winnen; ook de snelheid is dezelfde, de kosten zijn ongeveer f 4.300.000, de bemanning 345. Den 15Juni 1904 werd op ’s Rijks werf te Amsterdam „Marten Harpertsz. Tromp” te water gelaten.

Dit pantserschip is aan de vorigen gelijk, maar heeft zijn 4 kanonnen van 15 c.m. achter gesloten in plaats van open schilden opgesteld, waardoor, alsmede door eenige veranderingen van minder beteekenis, de „Tromp” + 300 ton meer waterverplaatsing heeft. Een nieuw pantserschip van 5000 ton is in 1905 op de Rijkswerf te Amsterdam op stapel gezet, dat in hoofdzaak aan de „Tromp” gelijk zal .zijn, maar dat 6 in plaats van 4 kanonnen van 15 c.m. aan boord zal krijgen.

Kruisers (Cruiser; Croiseur; Kreuzer) waren oorspronkelijk bestemd, niet om evenals de slagschepen een eigenlijken beslissenden zeeslag te leveren, maar hoofdzakelijk om, getreden in de plaats der vroegere fregatten, .kondschapsdiensten te verrichten, contrabande vervoerende schepen te bemachtigen, orders snel over te brengen, de evoluties van vijandelijke torpedojagers en torpedobooten te belemmeren, het aan land zetten van vijandelijke troepen te weren, enz. In den laatsten tijd echter zijn en worden kruisers gebouwd, zóó voortreffelijk bewapend en zóó degelijk beschermd, dat ze ook aan een geregelden zeeslag kunnen deelnemen. De kruisers worden in twee soorten verdeeld: beschermde kruisers en pantserkruisers. '

Beschermde kruisers zijn hoofdzakelijk bestemd om kondschapsdiensten te verrichten, transportschepen te bemachtigen, landingen te beletten, enz. Zij missen den pantsergordel, doch zijn voorzien van een pantserdek (vandaar de naam: pantserdekschepen) om hun «enige beschutting tegen den vijand te verleenen. De dikte van dit pantserdek bedraagt meestal 50 of 75 m.m., doch bij buitengewoon groote beschermde kruisers is dit pantserdek 127 m.m. dik, bij de twee Engelsche reuzenkruisers „Powerfull” en Terrible” zelfs 150 m.m.

De bewapening dezer soort oorlogsschepen bestaat uitsluitend in snelvuurgeschut, waarbij lading en projectiel één geheel uitmaken (éénheidspatronen). Slechts zeer enkele groote kruisers hebben twee zwaardere kanonnen, b. v. van 23 of 24 c.m., aan boord, maar meestal hebben hun grootste kanonnen een kaliber van 15 c.m. Daarenboven zijn er nog verscheidene kanonnen van 7.5 c.m. en van kleiner kaliber aan boord aanwezig.

Snelheid is voor kruisers een beslist vereischte en deze behoort niet geringer te zijn dan 21 mijl.

In den laatsten tijd worden geen groote beschermde kruisers meer aangebouwd. Wel bezitten of bekomen Rusland, Engeland, Frankrijk en Amerika zeer snelle kruisers (scouts) van ^ 25 mijl en Duitschland van 22.5 .a 23 mijl.

Ons land bezit 7 beschermde kruisers of pantserdekschepen. In 1892 werd te water gelaten „Koningin Wilhelmina der Nederlanden”, die een waterverplaatsing heeft van 4600 ton bij een lengte, breedte en diepgang resp. van 99.8, 14.9, 6 m. Het pantserdek is 75 m.m. dik, terwijl de snelheid bij den proeftocht ongeveer 16 mijl bedroeg. De bewapening bestaat in 1 kanon van 28 c.m. in een gepantserden toren van 280 m.m. op het voorschip en 1 kanon van 21 c.m. achter schild op het achterschip, voorts in 2 kanonnen van 17 c. m., die ook in kielrichting kunnen vuren, 6 kanonnen van 7.5 c.m., 10 van 3.7 c.m. en 4 lanceerinrichtingen. De bemanning is 293 man sterk en de prijs bedroeg f 3.592.000.

Van 1896—1899 werden 6 kruisers te water gelaten: „Holland”, „Zeeland”, „Friesland”, „Utrecht”, „Gelderland”, „Noord-Brabant”. Deze kruisers, in hoofdzaak aan elkander gelijk, hebben een waterverplaatsing van ongeveer 4000 ton, zijn ^ 94 m. lang, 14.8 m. breed en hebben een diepgang van 5.4 m. Hunne bewapening bestaat uitsluitend in snelvuurgeschut, n.l. 2 kanonnen van 15 c.m., 6 van 12, 4 van 7.5, 12 van 3.7 c.m. en 4 lanceerinrichtingen. Het pantserdek heeft een dikte van 50 m.m. en de snelheid bedroeg bij den proeftocht circa 20 mijl. De bemanning is 312 koppen sterk en de prijs bij eerste uitrusting in zee bedroeg ongeveer f 3.000.000.

Pantserkruisers houden het midden tusschen den beschermden kruiser en het slagschip. In den tegenwoordigen tijd echter beginnen de nieuwste pantserkruisers (van Engeland b.v.) al meer en meer op het slagschip te gelijken. De pantserkruisers hebben een pantsergordel, maar deze is dunner dan die der slagschepen en bedraagt meestal niet meer dan 170 m.m.; het pantserdek is 50—76 m.m. dik. Zij missen de 4 zware kanonnen der slagschepen, maar hebben in plaats daarvan meestal 2 kanonnen van 23 c.m. of wel 4 kanonnen van ^ 20 c.m. aan boord, alsmede 10—16 kanonnen van middelbaar en een dito aantal van kleiner kaliber. In den laatsten tijd worden echter de pantserkruisers steeds krachtiger bewapend, zoo voeren de Engelsche pantserkruisers type „Duke of Edinburgh” 6 kanonnen van 23 c.m. De snelheid der pantserkruisers is zeer groot en bedraagt 22 a 23 mijl. Het spreekt van zelf dat de kosten der pantserkruisers zeer hoog zijn en die der slagschepen zeer nabij komen.

Twee krachtige pantserkruisers bezit Amerika in „Washington” en „Tennessee” van 14.500 ton. Deze oorlogsschepen, die van verscheidene slagschepen de meerderen zijn, worden beschermd door een pantsergordel van 150 m.m., een pantserdek van 75 m.m. en zijn bewapend met 4 kanonnen van 25.4 c.m. in twee torens op het voor- en achterschip geplaatst, 16 van 15 c.m. en 14 van 7.6 c.m., en zullen over een snelheid van ruim 22 mijl moeten beschikken. (Plaat Oorlogsschepen II, 2).

Kleiner, doch ook van een goed type zijn de vier Duitsche pantserkruisers „Prinz Adalbert”. Deze oorlogsschepen van ^ 9000 ton zijn bewapend met 4 kanonnen van 21 c.m., 10 van 15 c.m., 12 van 8.8 c.m. 4 lanceerinrichtingen en hebben een snelheid van ruim 21 mijl. Hun pantsergordel is 100, hun pantserdek 80 m.m. dik. (Plaat II, 3).

Torpedovaartuigen kunnen, naar de verrichtingen, die ze hebben te vervullen, in drie klassen worden verdeeld: Torpedobooten, Torpedojagers, Torpedokruisers.

Torpedobooten, (Torpedoboats, Torpilleurs, Torpedobooten) zijn zeer snelle oorlogsvaartuigen van geringe afmeting en diepgang, wier hoofdbewapening bestaat in twee tot vier torpedokanonnen of lanceerbuizen, terwijl ter bestrijding van vijandelijke torpedobooten van eigen soort twee lichte snelvuurkanonnen van 3.7—5 c.m. zijn aangebracht. Hunne hoofdbestemming is het aanvallen van den vijandelijken bodem, door de torpedo tegen de huid van het te beschieten schip te lanceeren, om dit bij ontploffing der torpedo tot zinken te brengen.

Behoudens één uitzondering (in Frankrijk) zijn de torpedobooten geheel onbeschermd en moeten zij over een flinke snelheid beschikken, die tegenwoordig op pl.m. 24 mijl kan worden gesteld.

Die torpedobooten, die in staat zijn bij niet al te ongunstig weer zee te bouwen, en een grooteren kolenvoorraad kunnen meenemen, worden Hoogzeetorpedobooten genoemd en hebben een waterverplaatsing van 100—150 ton. Van zulke hoogzeetorpedobooten hebben we gereed of in aanbouw voor Indië zeven (type Hydra), voor ons land veertien (type Rindjani).

Vervolgens spreekt men van torpedobooten lste klasse met een waterverplaatsing van 80—100 ton, waarvan wij voor ons land er tien hebben (type Ardjoeno); 2de klasse van 50—80 ton; in ons land drie (type Nobo) en 3de klasse beneden 50 ton; in ons land tien. Ook hebben sommige groote slagschepen kleine torpedobootjes van pl.m. 15 ton (vedettes) aan boord.

De torpedobooten beneden de 80 ton zijn alleen voor kustverdediging bestemd en kunnen zich niet ver in zee wagen.

In den laatsten tijd is men ernstig begonnen met den bouw van torpedobooten, die geheel of gedeeltelijk onder water zich kunnen voortbewegen: onderzeesche torpedobooten, waarvan vooral Frankrijk een groot aantal bezit. In ons land is er één te Vlissingen in aanbouw.

Eindelijk hebben sommige mogendheden, als Engeland en Frankrijk, schepen gebouwd, bestemd om torpedobooten van de eene plaats naar de andere te brengen: torpedo-depotschepen.

Torpedojagers, (Destroyers, Contre-Torpilleurs, Torpedobootzerstörer) zijn feitelijk groote torpedobooten, van pl.m. 350 ton, die door hun ruimeren en hoogeren bouw beter en langer zee kunnen bouwen dan gewone torpedobooten.

Gelijk hun naam reeds aanduidt is hunne hoofdbestemming het achtervolgen van en jachtmaken op torpedobooten. Daartoe moeten zij met zwaarder geschut dan de gewone torpedobooten bewapend zijn. Meestal bestaat dit in 1 of 2 kanonnen van 7.5 c.m., 4 van 4.7 of 5.7 c.m. en 2 of 3 lanceerinrichtingen. Hunne snelheid bedraagt 27—30 mijl.

Ook kunnen torpedojagers als gewone torpedobooten gebezigd worden ter torpedeering van vijandelijke schepen, terwijl ze vaak als een estafette schepen worden gebruikt

Torpedokruisers vormen den overgang tusschen torpedojagers en kruisers. Ze hebben een waterverplaatsing van 850—1100 ton, zijn bewapend met 2 kanonnen van 10 of 12 c.m., 6 van 7.5 of 5.7 c.m. en 2 of 3 lanceerinrichtingen en soms, zooals „Tupy” van Brazilië, van een dun pantserdek voorzien. Hoewel niet zoo snel loopend als de torpedojagers (23 à 24 mijl), zijn ze toch door hun zwaarder geschut, hun beter uithoudingsvermogen, meerdere zeewaardigheid en grooter kolenvoorraad de meest geduchte vijanden der andere torpedovaartuigen.

Noch torpedojagers, noch torpedokruisers zjjn in het bezit van ons land.

Literatuur: „Marineblad”, „Het Nederl. Zeewezen”, „Le Yacht”, „Armée et Marine”, „Mittheilungen aus dem Geb. d. Seew.”. — F. J. H. Evers, Oorlogsschepen, id.

De Nederl. Marine, M. de Gelder, Bouw hedendaagsche oorlogsschepen, H. Guyot, Marine studiën, Jhr. Mr. J. de Jonge, Geschiedenis van het Nederl. Zeewezen, Foss, Marinékunde, Die Heere und Flotten der Gegenwart, Das KI.

Buch v. d. Marine, enz.

< >