Gepubliceerd op 28-02-2021

Nubië

betekenis & definitie

omvatte tot 1882 het aan den onderkoning van Egypte onderworpen gebied gelegen tusschen Egypte, de Roode zee, Abyssinië en de woestijn Sahara. De Nijl doorstroomt van het z. naar het n. het land.

Het geheele land is woestijn met enkele oasen; alleen het Nijldal is voor landbouw geschikt en heeft vaste bewoners; de overige bewoners zijn nomaden. De zandwoestijn strekt zich meerendeels tot dicht aan den Nijl uit, zoodat slechts een smalle streek bebouwd kan worden. In het landschap Dar-Dongola breidt zich het dal uit tot een vlakte. De talrijke eilanden zijn buitengewoon vruchtbaar. Onder de verschillende stammen van N. draagt alleen het bronskleurige, krachtige volk, dat in het Nijldal en in de prov. Dongola zijn woonplaats heeft, den naam van Nubiërs, in Egypte Barabra geheeten.

Het wordt volgens zijn taal verdeeld in twee stammen: kenusi en mahassi. In de 6de eeuw werd het Christendom bij de Nubiërs ingevoerd. Hun koning had zijn residentie in de stad Dongola. Van de 7de tot de 14de eeuw bloeide het christelijk N.; talrijke kloosters en kerken werden in het Nijldal gebouwd. Sedert het begin der 14deeeuw vond het Mohammedanisme allengs ingang in N. en omstreeks 1350 ging de koning zelf tot den Islam over, die thans uitsluitend de godsdienst des lands is. In 1820 werd N. door Ismael-Pacha, een zoon van MehemedAli van Egypte, veroverd. Het bleef daarop een wingewest van dit land tot op den Mahdi-opstand in 1882.

< >