lat., bij de Romeinen naam der publieke vrouwen, die zich reeds door haar kleeding onderscheidden van eerbare vrouwen en geweonlijk vrijgelatenen of vreemden waren. Ook vrij geboren vrouwen gingen somwijlen tot dit leven over, door zich bij den ediel aan te melden en van haar dignitas matronalis afstand te doen.
Op de manier der grieksche hetaeren (zie ald.) wisten zij mannen en jongelingen te behagen, daarbij door allerlei kunsten het lage van haar levenswijze verbergend. Zij achtten zich evenwel toch verheven boven de gewone hoeren (scortum, lupa), die meestal slavinnen in het bezit van een leno waren en gemeenschappelijk in bordeelen woonden. Om de groote massa van dergelijke holen waren vooral de straten der Subura (zie ald.) berucht. De M. mochten slechts een kortere tunica en de toga dragen; ook waren zij eerloos verklaard en konden noch legaten noch erfenissen aanvaarden.