in de grieksche mythologie de zoon van Eos, wordt naderhand vorst der Aethiopiërs en zoon van Tithonus genoemd, die zijn oom Priamus ter hulp snelt en, nadat hij Antilochus verslagen had, door Achilles gedood wordt. Uit de asch van zijn brandstapel laat Zeus een zwerm vogels opvliegen, de Memnonen of Memnoïden, die jaarlijks elkander boven den grafheuvel bevechten.
Groote bouwwerken in Azië en Egypte, Memnonia genoemd, worden M. toegeschreven. In betrekking tot de Memnonsage werden ook twee monolithische kolossen van den egyptischen koning Amenophis III gebracht, die vóór een tempel van dezen koning te Thebe opgericht waren (de z.g. Memnonszuilen). Bij een aardbeving in 27 v. Chr. werd het bovengedeelte van den noordelijkste dezer kolossen afgeworpen. Sedert dien tijd werden bij zonsopgang dikwerf trillende tonen uit het beeld komende waargenomen, welke door het barsten van kleine schilfers, volgens anderen door den luchtstroom, die door den gebarsten steen ging, ontstonden, hetgeen vooral bij de temperatuurswisseling bij zonsopgang plaatsvond.
Door de Grieken werden deze tonen vergeleken bij de stem van den jongen, vroeg weggerukten M., die telken morgen zijn moeder Eos (Dageraad) begroette. De restauratie van het beeld is waarschijnlijk afkomstig van Septimius Severus, maar daardoor werden deze tonen zoo gedempt dat zij sedert, volgens de inscripties, niet meer gehoord werden. De klank kwam overeen met dien van een snaar, die springt. De Arabieren noemen de beide beelden de Sanamat, d. i. de afgoden, en afzonderlijk Schama en Tama.