toestel om de drukking of spanning van vochten of gassen te meten. Bij geringe spanning maakt men gebruik van een open, beneden omgebogen en met kwik gevuld buisje (kwik-M.); bij grootere spanning bedient men zich van een gesloten buis, waarin zich boven het kwik lucht bevindt, die als het toestel werkt, samengeperst wordt (wet van Mariotte).
Eindelijk heeft men manometers, waarbij het vocht of gas (bijv. de stoom) op een gebogen holle metalen veer werkt, waarvan het zich langs een boog bewegende uiteinde de spanning aangeeft. De manometer is door een gebogen waterhoudende pijp aan den ketel verbonden, zoodat de stoom niet in ’t mechanisme kan stroomen (zie Ned. Stoomwet). Een van de meest voorkomende is die van ’t Bourdon type, zie fig. Bij A wordt de manometer op de pijp geschroefd. De druk plant zich voort door de ovale, holle Koperen buis B. ’t Gesloten gedeelte C is veroonden door een schommelstang aan D, werKend op een getand quadrant E dat een draaipunt heeft in F.
De tandjes grijpen in een rondseltje G., bevestigd op een spil waarop tevens de wijzer H zit. Bij I is een stuiting, waardoor de wijzer nooit beneden nul komt. Door den ontstanen inwendigen druk wil de buis van vorm veranderen, hierdoor trekt ze D naar buiten, deze draait ’t quadrant, en hierdoor ’t spillet je met wijzer. Om den meter zuiver te stellen is de verbinding bij D en F verstelbaar gemaakt.