de beruchte bevelschriften tot inhechtenisneming, door de fransche koningen uitgevaardigd vóór de fransche Revolutie. De koninklijke brieven (stukken, lettres royaux) waren verdeeld in Lettres patentes, d. i. open, en in L. d. c., d. i. verzegelde brieven.
Eerstgenoemde werden op perkament geschreven, droegen de onderteekening des konings en waren gecontrasigneerd door een minister, waren niet dichtgevouwen maar alleen aan den rand omgebogen en voorzien van het groote rrjkszegel. Alle verordeningen, brieven van gratie, privileges en dergel., die van de rijkskanselarij uitgingen en door het parlement moesten geregistreerd worden, hadden dien vorm. De L. d. c. of Lettres closes daarentegen werden noch in den naam noch op last des konings op papier geschreven en met het kleine koninklijke zegel gesloten. Het gebruik van dergel. brieven, die behalve aan de onderteekening van den minister aan geen controle onderworpen waren, was vooral sedert de regeering van Lodewijk XIV buitengewoon uitgebreid. Het hof bediende zich gewoonlijk van die brieven om zonder opzien en verantwoordelijkheid in de justitie, het bestuur, de persoonlijke belangen of het lot van afzonderlijke personen in te grijpen. Onaangename personen werden op die manier uit hoofdstad of land verbannen, of zonder vonnis of gerecht in een staatsgevangenis geworpen.
De luitenant-generaal der politie bezat gewoonlijk vooruit klaargemaakte L., waarop hij slechts den naam van den gevangen te nemen persoon invulde. Dikwijls ook was de gevangenneming op die manier een koninklijke gunst, daar de betrokken persoon aldus aan de justitie onttrokken werd. Even dikwijls ook werden L. ter beschikking van bijzondere personen gesteld, die daarmede personen, die hun mishaagden, op de meest willekeurige en gewelddadige manier onschadelijk konden maken. Vergeh Mirabeau, Des lettres de cachets et des prisons d’Etat (Parijs 1782).