egyptoloog, geb. 26 Oct. 1832 te Osterwitz in Stiermarken, werd 1868 tot buitengew. en 1872 tot gewoon hoogleeraar in oostersche geschiedenis te Weenen benoemd. Hij deed herhaaldelijk reizen naar Afrika; 1866—67 bevond hij zich als particulier secretaris van keizer Maximiiiaan in Mexico en ontdekte de belangrijke historische oorkonde in mexicaansche hiëroglypen, uitgegeven door de Charencey (Mappa Reinisch, Parijs 1886).
Na tal van belangrijke werken voor de egyptologie gepubliceerd te hebben, wijdde R. zich later bijna uitsluitend aan de studie der talen van Oost-Afrika; zijn belangrijkste werken op dit gebied zijn: Die BareaSprache (1874), Die Nuba-Sprache (2 dln., 1879), Wörterbuch der Bilin-Sprache (1887), Wörterbuch der Bedauye-Sprache (1895), Die Somali-Sprache (met Woordenboek, 2 dln., 1900 —’02); buitendien publiceerde hij tal van grammaticale verhandelingen over afrikaansche talen in verschillende tijdschriften.