alkermes, kermeskorrels, scharlakenkorrels, Grana kermes, de drachtige wijfjes der kermesschildluis (Leeanium ilicis), ter grootte eener erwt; zij voeden zich al zuigende met het sap van de in Zuid-Europa en het Oosten inheemsche kermeseik (Quercus eoccifern), waarin zij zich vastboren. Men verzamelt die diertjes tegen het einde van Mei, doodt ze en brengt ze gedroogd onder den naam kermes in den handel.
Vóórdat men de roode teerverfstoffen kende, werd de kermes in de ververij gebruikt om een bruinachtig donkerroode stof te verkrijgen en ook wel om goedkoope karmijn te bereiden. Wat betreft de kermesbessen, niet te verwarren met de schildluiskermes, zie Phytolacca.