Gepubliceerd op 23-02-2021

Kalender

betekenis & definitie

(middelnederl. calendier. duitsch kalender, fr. calendrier, eng. calendar, lat. kalendarium. van lat. kalendae) de verdeeling van den tijd in jaren, maanden en dagen ten behoeve van het burgerlijk leven; tijdrekening; de aanwijzing van de naar weken en maanden gerangschikte dagen van een jaar met opgave van feesten, maangestalten, op- en ondergang der zon en verschillende andere astronomische verschijnselen: tijdwijzer, almanak.

De behoefte aan een indeeling van den tijd leidde reeds zeer vroeg tot het aannemen van maanden van 29 dagen, waaraan de svnodische maand van 29,M0e dagen = 29 dagen 12 uren 44 minuten 3 seconden ten grondslag ligt. Door waarneming van de schijngestalte der maan liet zich de duur dezer periode zeer nabij bepalen. Een grooter afdeeling vormt het jaar, dat zich regelt naar het gemiddelde tropische zonnejaar van 365,2422 dagen, d. i. 365 dagen 5 uren 48 minuten 46 seconden. Door waarneming van het opgaan der ster Sirius was de duur van dat jaar, bij benadering vastgesteld op 3651/i dag, waarschijnlijk reeds in de 14de eeuw voor Chr. aan de egyptische priesters bekend. Buiten het zonnejaar komt echter ook een maanjaar van 12 maanden met afwisselend 29 en 30 dagen, dus van 354 dagen, voor. In Athene werd dit jaar door Solon ingevoerd, 594 v.

Chr., maar, om overeenstemming met den loop der zon te verkrijgen, werd om de drie jaren nog een maand van 30 dagen ingelascht. Hetzelfde doel werd beter bereikt door Cleostratus (omstreeks 540 v. Chr.) döor de Octaëteris (zie ald.), waardoor de gemiddelde duur van een jaar 354 -f II1/4 = 3651/, dag werd. Het feit, dat 235 svnodische maanden ongeveer gelijk zijn aan 19 tropische jaren, bracht den Griek Meton in 432 v. Chr. tot een cyclus van 19 maanjaren (Enneadecaëteris) van 354 dagen met 7 schrikkelmaanden van 30 dagen.

Bij de Romeinen is de geschiedenis van den K. van historisch belang. Allereerst had men bij hen, vóór Julius Caesar, de Octaëteris. Zoo wijzen de hoofddagen der maand oorspronkelijk de maansverschijnselen aan, zooals Idus (zie ald.) de volle maan; de 8ste (9de) dag daarvóór. Nonae geheeten is bedoeld als eerste kwartier; Kalendae is oorspronkelijk nieuwe maan; van die hoofddagen plachten de Romeinen terug te tellen om aan eiken dag der maand een naam te geven. Vervolgens had men het jaar van Numa, een op het maanjaar gelijkend cvclisch zonnejaar, met schrikkelmaanden van 22 of 23 dagen, eveneens ontleend aan de octaëteris. Een verandering werd verder gemaakt door de Tienmannen, die de 4 langere maanden vaststelden: Maart.

Mei, Juli en October. Eindelijk werd in 304 v. Chr. door Gn. Flavius de K. eens voor altijd vastgesteld en de schrikkeldag bepaald op den laatsten dag van het iaar, 28 Februari, waardoor de K. nu geheel bedorven was en het romeinsche jaar zoowel in strijd met de zon als met de maan. Nog wordt melding gemaakt van het jaar van Romulus, of Boerenjaar. bestaande uit 10 maanden van ongelijken duur. Aan de heerschende verwarring in den K. werd eindelijk in 46 v.

Chr. door G. Julius Caesar een eind gemaakt.

Daar 365¼ dag de som van 11 min. 14 sec. of ongeveer 1/129 dag langer is dan het tropisch zonnejaar, kan reeds een jaar van 365¼-dag niet met de zon in overeenstemming blijven, maar elk astronomisch verschijnsel dat juist op denzelfden tijd terugkeert, zooals bijv. de dag- en nachtevening, moet na 129 kalenderjaren een dag te vroeg vallen. Bij een lengte van 366'/. dag komt daarbij jaarlijks nog een verschuiving van een geheelen dag. Deze omstandigheid had den romeinschen K. in den loop der tijden deerlijk in de war gebracht en in het jaar 47 v. Chr. bedroeg de afwijking van het tropisch zonnejaar reeds 67 dagen. Met de hulp van den alexandrijnschen astronoom Sosigenes en van den scriba M. Flavius voerde G.

Julius Caesar, toenmaals pontifex maximus en voor de 3de maal consul, een hervorming van den K. in, en voegde op de eerste plaats voor het jaar 708 na de stichting van Rome, d. i. 46 v. Chr., dat reeds een schrikkelmaand van 23 dagen had, nog 67 dagen in twee maanden in, zoodat dit jaar 445 dagen telde. Hierdoor viel 1 Jan. op de eerste nieuwe maan na den winterzonnestilstand, de lentedag- en nachtevening op 24 Maart. Als gemiddelde duur van een jaar werd 365¼ dag aangenomen en vastgesteld, dat steeds op 3 gewone jaren van 365 dagen een vierde jaar van 366 dagen zou volgen. Het gewone jaar had de volgende maanden: Januari met 31, Febr. met 28, Maart met 31, April met 30, Mei met 31, Juni met 30, Quintilis (later naar Caesar Julius, Juli genoemd) met 31, Sextilis (later naar Augustus genoemd) met 31, Sept. met 30, Oct. met 31, Nov. met 30, en Dec. met 31 dagen; in het schrikkeljaar kreeg Febr. 29 dagen, waarbij als schrikkeldag de 24ste behouden bleef. De eerste dag eener maand bleef den naam Kalendae dragen; Nonae heette in Maart, Mei, Juli en October de 7de, in de overige de 5de dag; en Idus in de eerstgenoemde vier maanden de 15de, in de overige de 13de dag. Van deze drie hoofddagen nu telde men terug, om de andere dagen aan te duiden; pridie Kalendas Martias, daags vóór de kalendae van Maart bijv. beteekent den laabsten Februari; IV Nonas Januarias, den 4den vóór de nonae van Januari beteekent 2 Januari, want men telde den dag zelven en dien, vanwaar men terugtelde, mede.

Deze door Caesar ingevoerde JuUaansche K. bleef bestaan zoo lang het romeinsche rijk bestond en werd overgenomen in de christelijke kerk. Daar evenwel 129 jaren van dezen K. ongeveer 1 dag te lang zijn, kon ook hij niet met den loop der zon in overeenstemming blijven, en inderdaad viel reeds ten tijde van het concilie van Nicea in 325 na Chr. de lentenachtsevening niet meer op den 24sten, maar op den 21sten Maart. Eerst later leerde men de ware reden van dit terugwijken van alle vaste punten des jaars kennen, en in de 15de eeuw gaven het eerst Pierre d’Ailly en kardinaal Nicolaas van Cusa den raad, een aantal dagen uit den K. uit te werpen, om de lentenachtsevening op 21 Maart te brengen. Werkelijk werd dan ook in 1474 Regiomontanus door paus Sixtus IV met de verbetering van den K. belast, maar de plotselinge dood van dezen geleerde belette de verwezenlijking daarvan.

Een eeuw later werd door paus Gregorius XIII een commissie bijeengeroepen, waartoe de Bamberger wiskundige Clavius, de Spanjaard Petrus Ciaconius, de Italiaan Ignatio Danti en kardinaal Sirtelli behoorden, welke commissie de door den Italiaan Luigi Lilio voorgeslagen hervorming, den Grcfjoriaanschen K., aannam. Daar sedert Julius Caesar ongeveer 13 maal 129 jaren waren voorbijgegaan, was de lentenachtsevening ook 13 dagen achteruitgeschoven en viel toen op den llden Maart. Om deze nachtsevening nu overeenkomstig de bepalingen van het concilie van Nicea op den 21sten te brengen, liet men in 1582 tien dagen ineens uitvallen en werd, overeenkomstig pauselijke bul van 24 Febr. van genoemd jaar, na den 4den Oct. terstond de 15de geteld. Opdat echter in den loop der tijden het oude gebrek zich niet meer zou voordoen, werd als duur van het jaar aangenomen 365 dagen 5 uren 49 minuten 16 seconden, welke berekening ten grondslag ligt bij de op last van koning Alfonsus X van Castilië uitgegeven planetentafels. Daar 400 van zulke jaren gelijk zijn aan 146.097 dagen 26 min. 40 sec., doch 400 juliaansche jaren 146.100 dagen bedragen, zijn laatstgenoemde ongeveer 3 dagen te lang. Daarom werd bepaald, dat 'wel is waar in het algemeen, evenals tot dusverre, ieder jaar, welks cijfer door 4 deelbaar is, een schrikkeljaar van 366 dagen zou zijn, maar dat van de sluitjaren der eeuwen, zooals 1600, 1700 enz. (de z.g. eeuwjaren), alleen de door 400 deelbare als schrikkeljaren, doch de andere als gewone jaren beschouwd moesten worden.

Het jaar 1600 bleef dus in den Gregoriaanschen K. een schrikkeljaar; doch de jaren 1700, 1800 en onlangs 1900 waren gewone jaren, en eerst 2000 zal weer een schrikkeljaar zijn. Dat ook deze regel, volgens welke in 400 jaren 97 dagen worden ingevoegd, niet volmaakt nauwkeurig is, werd door de pauselijke commissie zelve erkend; maar intussohen was in de behoefte der practijk voor zeer langen tijd voorzien. Daar 400 tropische jaren van 365 d. 5 u. 48 m. 46 s. gelijk zijn aan 146.096 d. 21 u. 7 m„ doch 400 gregoriaansche aan 146.097 dagen, zijn laatstgenoemde jaren 2 u. 53 m. of ongeveer ⅛ —1/9 van een dag te lang. Derhalve stelde Lalande voor, om de 3600 jaren een schrikkeldag te laten uitvallen, Heis wilde zulks, van het jaar 3200 af, om de 3200 jaren doen; een beslissing daaromtrent is nog niet genomen en is ook vooreerst wel onnoodig. Op den vastgestelden tijd (5/15 Oct. 1582, zie boven) ingevoerd werd deze K. alleen in Italië, Spanje en Portugal; ook in Frankrijk, Lotharingen en het katholieke gedeelte der Nederlanden geschiedde zulks nog in 1582, in het katholieke gedeelte van Duitschland en de katholieke kantons van Zwitserland in 1583, in Polen 1586, in Hongarije 1587; in 1699) werd hij ook door de evangelische stenden van Duitschland aangenomen als „verbeterde K.”, en tengevolge daarvan werd in 1700) in het protestantsche Duitschland na den 18den Febr. terstond de 1ste Maart geteld; ook in de Vereenigde Nederlanden werd hij terzelfdertijd aangenomen; in Denemarken was hij reeds in 1699 ingevoerd; in 1701 volgde het meerendeel der evangelische kantons van Zwit-

serland, Sint Gallen evenwel eerst in 1724, en in Glarus, Appenzell en een gedeelte van Graubünden behielden de protestanten tot aan de staatsomwenteling van 1798 den ouden K. Engeland voerde den nieuwen K. in 1752, Zweden in 1753 in. De oude K. is thans alleen nog in Rusland, Griekenland, bjj de Slawen van grieksche belijdenis en bij de mohammedaansche woestijnbewoners van Fezzan, Tuat enz. in gebruik. Daar in dezen K. de jaren 1700, 1800 en 1900 schrikkeljaren waren in den gregoriaanschen niet, is eerstgenoemde (de z.g. K. van den Ouden Stijl) bjj den gregoriaanschen (den z.g. K. van den Nieuwen Stjjl) thans 13 dagen ten achter, zoodat bijv. 1 Aug. 1904 O.

S. = 14 Aug. N. S. Wil men den datum op beide manieren aangeven, dan schrijft men in den vorm van een breuk den gregoriaanschen boven den anderen.

Van de andere Kalenders noemen wij hier nog den Joodschen; deze werd omstreeks het midden der 4de eeuw na Chr. door den patriarch Hillel den jongeren voor het eerst systematisch bewerkt, naar een 19-jarigen maancyclus. De joodsche maand wordt berekend naar den tijd van den omloop der maan; het gewone jaar heeft 12 maanden, 6 van 30, 6 van 29 dagen. Om met het zonnejaar gelijk te komen wordt van tijd tot tijd een 13de maand ingelascht. Het eerste jaar dezer scheppingsaera begint in den herfst van 3761 v. Christus.

De Mohammedanen rekenen volgens maanjaren van 12 maanden met afwisselend 30 en 29 dagen; daarbij komt nog in de laatste maand van het 2de, 5de, 7de, 10de, 13de, 15de, 18de, 21ste, 24ste, 26ste en 29ste jaar van een 30-jarigen cyclus een schrikkeldag. In Egypte is deze K. niet ingevoerd; daar heerscht sedert het jaar 26 v. Chr. reeds de Juliaansche K., maar het schrikkeljaar viel altijd een jaar eerder dan bij ons; sedert 1879 is daar de gregoriaansche K. ingevoerd.

De fransch-republikeinsche K., ingevoerd bij besluit der conventie van 5 Oct. 1793, begon met de herfstnachtsevening (22 Sept.) 1792. Het jaar bestond uit 12 maanden van 30 dagen; deze waren voor den herfst, van 22 Sept, tot 20 Dec.: Vendémiaire (wijnmaand), Brumaire (nevelmaand) en Frimaire (rijpmaand); voor den winter, van 21 Dec. tot 20 Maart: Nivôse (sneeuwmaand), Pluviôse (regenmaand) en Ventôse (windmaand); voor de lente, van 21 Maart tot 18 Juni: Germinal (kiemmaand), Floréal (bloeimaand) en Prairial (weidemaand) ; voor den zomer, van 19 Juni tot 16 Sept.: Messidor (oogstmaand), Thermidor (warmtemaand) en Fructidor (vruchtmaand). Hierbij kwamen 5, of in het schrikkeljaar 6 aanvullingsdagen (jours complémentaires of sansculottides) aan het eind. Elke vier jaren vormden een franciade, waarin het vierde jaar een schrikkeljaar was, doch van tijd tot tijd moest de franciade 4 gewone jaren hebben. Het jaar begon met Vendémiaire en eindigde met Fructidor, waarop de 5 (in het schrikkeljaar 6) aanvullingsdagen volgden. De maand was verdeeld in 3 decaden van elk 10 dagen, die naar verschillende, meest economische onderwerpen genoemd waren en bovendien nog de volgende rangnamen droegen: Primidi, Duodi, Tridi, Quartidi, Quintidi, Sextidi, Se'ptidi, Octidi, Nonidi en Decadi; deze laatste en de Quintidi waren rustdagen.

Bij het herleiden van datums uit dezen republikeinschen K. in onze tijdrekening dient men in acht te nemen, dat de jaren III, VII en IX der republikeinsche aera (1794/95, 1798/99, 1802/03) en van den andeïen kant ook de gregoriaansche jaren 1796 en 1804 schrikkeljaren waren. Bij senaatsbesluit van 9 Sept. 1805 werd deze K. door Napoleon opgeheven en 1 Jan. 1806 de gregoriaansche weer. ingevoerd.

Altijddurenden K. noemt men een tabel, die de afzonderlijke dagen van het jaar en daarnaast de gedurig terugkeerende letters A tot en met G, als.mede de epacten en het overeenkomstig guldengetal bevat. Als men de zondagsletter en het guldengetal van een gegeven jaar kent, kan men door middel van den eeuwigdurenden K. den geheelen K. van dat jaar vinden. Voor alle tijden ^blijft een dergelijke tabel alleen goed bij de*n juliaanschen K.; bij den gregoriaanschen is zij enkel voor een of een paar eeuwen bruikbaar. Met de uitdrukking „altijddurende K.” worden ook in het algemeen alle tabellen en andere hulpmiddelen aangeduid, die tot oplossing van kalendarische vraagstukken voor een langere tijdruimte dienen; zulke tabellen zijn dikwijls verstelbaar. Het volmaakst is Ch. A. Kesselmeyer’s „Calendarium perpetuum mobile” (met verklaringen en voorbeelden, Manchester en Dresden); zeer omvangrijk is Schubert’s „Panchronist”.