heelkundige, geb. te Meissen in 1694, 1721 hoogleeraar in de ontleedkunde en chirurgie, daarna ook in de therapie te Leipzig; verwierf als schrijver grooten roem door zijn klassiek leerboek voor de chirurgie: Institutiones chirugiae nationales en zijn Opuscula chirurgica et anatomica (2 dln.), beide herhaaldelijk uitgegeven. Hij stierf in 1747.
Zijn zoon, Ernst P., geb. te Leipzig in 1744, overl. in 1818, was hoogleeraar te Leipzig, eerst in de geneeskunde, later in de wijsbegeerte. Tot zijn geschriften behooren: Anthropologie fur Aertze und Weltweise (2 dln., Leipz. 1772); Philos. Aphorismen (2 dln., Leipz. 1776); Quaestiones medicinae forensis (nieuwe uitgave, Leipz. 1824).
Eduard P., neef des vorigen, in 1786 geb., werd in 1811 hoogleeraar in de rechten te Marburg, waar hij in 1860 stierf. Hij maakte zich als rechtsgeleerde en philoloog zeer verdienstelijk.