duitsch godgeleerde en kanselredenaar, 1736—1815; was hoogl. te Erlangen, Giessen en Leipzig; schreef o. a.: Historia interpretations lïbrorum sacrorum in ecclesia Christiana (5 dln., Leipzig 1795-1814).
Zijn oudste zoon, Ernst Friedr. Karl R., orientalist, 1795 hoogl. te Leipz., overl. ald. 1835, schreef: Scholia in Vetus Testamentum (11 dln., Leipz. 1788—1835, ook beknopter, 5 dln., Leipz. 1828—35); Das alte und neue Morgenland oder Erläuterungen der Heil. Schrift (6 dln.), Handbuch der biblischen Alterthumskunde (4 dln.), naar Sacy: Institutiones ad fundamenta linguae Arabicae (Leipz. 1818) en Analecta Arabica (Leipz. 1825, 2 dln.).
Joh. Christian R., een verdienstelijk ontleedkundige, jongere broeder van den vorige, 1771—1820, werd in 1800 hoogl. in de anatomie en chirurgie te Leipzig. Zijn naam vestigde hij door de met Isenflamm uitgegeven Beiträge zur Zergliederungskunst (2 dln., Lpz. 1800), en het Handbuch der Anatomie (5de uitg. 1834). Tot zijne geschriften op ander gebied behooren Beitrag zur physik. Geschichte der Erde (2 dln., 1799—1805) en anderen.