een landstreek in het noordwesten van Palestina, het land der Itureërs, die in het Oude Testament tot de afstammelingen van Ismaël gerekend worden. De grieksche geograaf Strabo noemt beslist als woonplaats van dit roof- en oorlogzuchtig bergvolk den Libanon (en Antilibanon).
In de laatste eeuw v. Chr. had Ptolemaeus, zoon van Mennaeus, het gebied der Itureërs zeer uitgebreid, zoodat 272 het in ’t w. tot aan de zee, in ’t o. tot aan Damascus, in ’t z. tot Galilea reikte; de hoofdstad was Chalcis aan den voet van den Libanon. Door Pompejus werd het land echter onderworpen (63 v. Chr.); in 36 kwam het aan Cleopatra; in 23 aan Herodes den Grooten; in 49 na Chr. werd het door keizer Claudius bij de provincie Syrië gevoegd.