Gepubliceerd op 23-02-2021

Imam

betekenis & definitie

(arab., leider, opperhoofd) in den «eredienst en het rechtswezen der Mohammedanen degene, wiens leiding of voorbeeld gevolgd moet worden; het woord wordt in zeer verschillende beteekenissen gebruikt: 1) als titel voor mohammedaansche vorsten, die in den eersten tijd van den Islam ook godsdienstige functies verrichtten, vooral voor Khaliefen. De titel wordt tegenwoordig nog gevoerd door eenige vorsten van Arabië, in het bijzonder door den I. van Mascate en door den sultan als geestelijk opperhoofd. 2) Door de Schiïeten worden de twaalf hoofden of stichters hunner sekte, afstammelingen van Ali, de „twaalf Imams” genoemd, die zij voor de ware imams of khaliefen houden (zie Imamieten).

Imam-Zadeh (Imamszonen) worden in Perzië de talrijke nakomelingen dier twaalf vorsten genoemd, wier met groene koepels versierde graven geliefkoosde bedevaartplaatsen zijn. 3) Bij de Sunnieten heet I. de grondlegger van eenig dogmatisch, zoowel als juridisch systeem; zoo worden de stichter van de leer der Hanefieten, Aloë Hantfa, en de grondvesters der andere drie sunnietische sekten bij voorkeur Imams genoemd. 4) In het algemeen verstaat men, inzonderheid in Turkije, onder I. iederen theoloog, die aan het hoofd van een mohammedaansche gemeente staat of in de moskee de leiding bij de gebeden heeft, zonder eigenlijke priesterlijke functies uit te oefenen; zijn ambt wordt niet als goddelijk beschouwd, het gaat van geen ceremoniën vergezeld, doch de I. is in zekeren zin slechts de afgevaardigde der gemeente, haar voorspraak en voorbidder. De I. eener gemeente verricht gewoonlijk de besnijdenis en de begrafenis en sluit, als zuiver burgerlijk contract, de huwelijken; onder hem staan de lagere moskee-beambten. Uiterlijk onderscheidt de I. zich in Turkije door zijn conservatieve, oud-turksche kleeding (lange overjas en witte tulband). De I. worden, na het voltooien hunner theologische studiën, door de gemeente gekozen en door de regeering bevestigd.

< >