(lat., hostia) letterlijk: slachtoffer, offerdier; het brood, dat volgens de leer der r.-kath. kerk door de woorden der consecratie in het heilig misoffer veranderd wordt in het lichaam (en bloed) van Christus, en zoowel door den priester als door de geloovigen genuttigd wordt in de communie; het wordt toebereid uit ongezuurde tarwe en heeft den vorm van een ronde schijf (ouwel), waarop een kruis is afgebeeld, terwijl de H., welke de priester nuttigt en in de mis in drie deelen gebroken wordt, een weinig grooter is dan die, welke de geloovigen ontvangen. De naam H. staat in verband met de leer der r.-kath. kerk, volgens welke het lichaam en bloed van Christus in de mis als een onbloedig offer (hostia) aan den hemelschen Vader wordt opgedragen.
De Lutheranen behielden het gebruik der H., terwijl de overige hervormden gewoon brood bezigen bij het Avondmaal.