Gepubliceerd op 17-02-2021

Hefboom

betekenis & definitie

een werktuig, bestaande uit een rechte of gebogen staaf welke om een vast punt, het draai- of rustpunt draaien kan, en dienende om lasten mee op te heffen of te verplaatsen. Men onderscheidt eenarmige, twee-armige hefboomen, handboomen, weegboomen, handspaken, boksspaken, rolspaken, koevoeten.

Het gebruik van den H. berust op zijn neiging om, door twee evenwijdige of samenwerkende krachten aangedaan wordende, in tegenovergestelde richtingen te draaien; een dezer krachten, n.l. die welke als beweegkracht dient heet kracht of macht, de andere is de last. De punten waarin deze krachten werken, worden aangrijpingspunten van kracht en last geheeten. Naar de plaatsing van het rustpunt met betrekking tot het macht- en lastpunt, onderscheidt men drie soorten van hefboomen: le. H. van de eerste soort, waarbij het steunpunt tusschen de macht en den last ligt; 2e. H. van de tweede soort, waarbij de last tusschen het steunpunt en de macht ligt; 3e. H. van de derde soort, bij welke het maehtpunt tusschen het steunpunt en den last ligt.

Bij de drie soorten van hefboomen dragen de wederzijdsche afstanden van last en macht tot het steunpunt den naam van hefboomsarmen. Is de H. recht en perpendiculair op de richtingen dezer beide krachten, dan zijn de beide gedeelten aan weerskanten van het rustpunt de hefboomsarmen; is de H. schuin ten opzichte van de richting der krachten, dan zijn de perpendiculairen, die uit het steunpunt op deze richtingen worden neergelaten, de hefboomsarmen. De werktuigkunde leert, dat een kracht die een H. om zijn steunpunt tracht te doen draaien des te meer werking doet, naarmate haar aangrijpingspunt zich verder van dit steunpunt verwijdert, of, wat hetzelfde is, naarmate zij aan een längeren hefboomsarm werkt. Daaruit volgt dat, wanneer de last en de macht even vermogend zijn en aan gelijke hefboomsarmen werken, zij ook hetzelfde werk verrichten, doch in tegenovergestelde richting, en dat zij bij gevolg evenwicht maken; maar indien de macht en de last aan ongelijke hefboomsarmen werken, indien b.v. de hefboomsarm van de macht twee-, driemaal langer is dan die van den last, klaarblijkelijk de werkingen slechts gelijk zullen zijn ingeval de macht twee-, driemaal kleiner is dan de last; men drukt dit uit door te zeggen: indien twee krachten door middel van een hefboom met elkander evenwicht maken, zoo zullen hare grootten in omgekeerde reden zijn van de lengte der hefboomsarmen waaraan zij werken.

< >