Gepubliceerd op 23-02-2021

Hans höfer

betekenis & definitie

geoloog, geb. 17 Mei 1843 te Elbogen in Bohemen, werd 1868 hoogleeraar aan de mijnbouwschool te Klagenfurt, 1879 aan de Bergacademie te Pribram, 1882 aan die te Leoben, bereisde 1871 Montenegro, 1872 met graaf Wilczek Spitsbergen, Nova-Zembla en het Petsjoragebied, en verder, in opdracht der regeering deelen van de Vereenigde Staten van N.-Amerika (1876) en ongeveer alle mijnstreken van Midden-Europa. Hij schreef: Die Mineralien Kärntens (Klagenfurt 1870), Die Petroleumindustrie Nordamerikas (Weenen 1877), Die Kohlen- und Eisenerzlagerstätten Nordamerikas (ald. 1877), Die Erdbeben Kärntens (ald. 1880), Beiträge zur Sprengoder Minentheorie (ald. 1880), Das Erdöl und seine Verwandten (Brunswijk 1889); redigeerde het „Zeitschrift des Berg- und Hüttenmännischen Vereins für Steiermark und Kärnten” (1869— 76), het „Oesterr.

Zeitschrift für Berg- und Hüttenwesen” (sinds 1881) en „Das Jahrbuch für die Bergakademien Leoben, Pribram und Schemnitz” (sinds 1889).

< >