Gepubliceerd op 17-02-2021

Graphiet

betekenis & definitie

(fr. crayon noir, plombagine, duitsch Graphit, Reissblei, eng. graphite, black lead), een in hexagonale tafelen kristalliseerend, hoogst volkomen basisch splijtbaar, zeer week en daarom sterk afgevend en met het mes snijdbaar, schubbig aanvoelend, glanzend ijzerzwart tot loodgrauw, ondoorschijnend mineraal, met een soortelijk gewicht van 1.9 tot 2.3, dat eigenlijk slechts uit koolstof bestaat en den tweeden allotropischen toestand van die stof daarstelt, doch gewoonlijk verontreinigd is door eenig kiezelzuur en ijzeroxyde. Het is spaarzaam verbreid en komt in de primitieve gesteenten in lagen of aderen voor in Beieren (Passau), Moravië, Stiermarken, Boheme (Stuben), Spanje, Frankrijk, Silezië en op Ceylon, van welk eiland groote hoeveelheden best potlood naar Europa komen.

Londen is daarvoor de hoofdmarkt. Een der voornaamste groeven was vroeger te Borrowdale in Cumberland. Het daar gegraven potlood leverde het materiaal voor de beroemde engelsche potlooden. De productie is echter daar ter plaatse sterk afgenomen. Men zaagt de stukken, als zij zeer zuiver zijn, op de behoorlijke afmeting en zet ze in cederhout. De minste potlooden, zoowel engelsche als andere, zijn van natuurlijk potlood gemaakt.

Men vervaardigt ze meestal op de volgende manier. Het potlood wordt fijn geslibd, met fijne aarde vermengd en door persing dit mengsel tot staafjes gevormd, deze zachtjes gebrand of de weeke met lijmwater gedrenkt. Als de staafjes klaar zijn worden zij in hout gezet, en wel in fijner naarmate zij zelve fijner zijn. De ordinaire soorten worden in wit hout, een betere soort in elzen, beuken of ahornhout, fijne in westindisch cederhout, suikerkistenhout, extra fijne in virginisch cederhout gezet. In Duitschland worden voornamelijk goede potlooden vervaardigd in de Weener fabrieken en te Stein bij Neurenberg (A. W.

Faber’s fabriek). Behalve de met hout omgevene komen ook nog vierkante potlooden zonder hout voor, die in kistjes gepakt zijn; ook nog ronde fijne potlooden, die met. het fabrieksmerk voorzien en gevernist zijn. Goede potlooden mogen niet stuk gaan .als men ze in water legt, en in het vuur niet smelten of met een vlam verbranden; uit het eerste zou blijken dat zij met eene gomoplossing, uit het andere dat zij met colophonium, schellak, zwavel of spiesglans volgens oudere, minder goede methoden vervaardigd zijn. Voor de blaasbuis kan men de echte, uit G. gezaagde potlooden onderkennen van die potlooden, die uit G. en aarde gefabriceerd zijn. De eerste verbranden volkomen zonder hard te gloeien, de laatste laten de bijgemengde witte aarde terug, die een levendig gloeien in de blaasbuisvlam veroorzaakt. Kunstmatig G. ontstaat somtijds in breedschubbige massa’s in de ijzersmeltovens (hoogovengraphiet); men bezigt het, evenals de mindere natuurlijke graphietsoorten, tot het poetsen van ijzerwerk, ter vermindering der wrijving bij machines, met klei vermengd voor het vervaardigen van vuurvaste smeltkroezen enz. Het G. dankt zijn ontstaan vermoedelijk niet aan de verkoling van plantenresten, maar aan een ontleding van kooloxyd, dat uit gesmolten steenmassa’s in naburig gesteente drong.

< >