goudzouten, zoo geheeten naar de goudgele kleur der kristallen;
1. goudchloruur, aurochlorid, eenvoudig chloorgoud, Au Cl, ontstaat bij verwarming van goudchloride op 185°; het is onoplosbaar in water;
2. goudchloride, aurichloride, drievoudig chloorgoud, Au Cl3; bij het verdampen van een oplossing van goud in koningswater blijft een gele kristalmassa van chloorgoudwaterstofzuur, HAu Cl4 + 4H2O achter, die bij 150° in aurichloride overgaat; dit laatste bestaat uit een bruine massa en splitst zich bij sterke verhitting allereerst in goudchloruur, vervolgens in het metaal en chloor; goudchloride verbindt zich met metaalchloriden tot dubbelzouten, die als zouten van chloorgoudwaterstofzuur kunnen worden aangemerkt;
3. natriumgoudchloride, Na Au Cl4 + 2 H2 O, vormt gele prisma’s, is in water licht oplosbaar en wordt verkregen door verdamping eener met chloornatrium vermengde oplossing van goud in koningswater (Aurum muriaticum natronatum crystailisatum, Figuier’s goudzout). Het vroeger officineele natriumchloride (Auro-Natrium chloratum) is een mengsel van dit zout met chloornatrium. Het wordt uitwendig als zalf en bijtmiddel gebruikt en werd vroeger ook inwendig, vooral bij syphilis en bij neurosen, aangewend. Over zijn aanwending bij de goudkuur, zie ald. Goudchloride, waterhoudend en watervrij, natriumgoudchloride en de overeenkomstige kaliumverbinding vinden in de photographie gebruik.