ital. componist, 1813 1901. Een beurs van de stad Busseto stelde hem in staat zich aan de muziek te wijden.
De directeur van het conservatorium te Milaan, Francesco Bassili, weigerde V., wegens gebrek aan talent, den toegang tot het conservatorium, zoodat V. zich onder de leiding van Lavigna stelde. 1839 trad hij met vrij goed gevolg met zijn eerste opera Oberfo voor den dag; zijn volgende werken verschaften hem meer of minder succes, maar het glanstijdperk van zijn roem begint voor hem aan te breken met Iiiijolrllo (1851), II tromt ore (1853) en Ia traeiota. Voorts dienen van hem genoemd do opera’s Simonr locrane<jra (1857), Ia Ito ia aiaschrra (1858), La for::a del desliaio (1876), Mar.beth (1865), Don Carlos (1867), Ahda, (1871), OthAlo (1887), FaUtaff (1893). V. is een minnaar van klankeffecten, dynamische contrasten en hartstochtelijke gevoelsuitingen, in tegenstelling van Rossini, die de melodie als het hoogste beschouwde. Behalve opera’s schreef V. vier pezzi sacri, een notturno e. a.
Zijne vrouw Giuseppina, 1815—1897, was eene begaafde zangeres, die slechts kort aan de opera verbonden, tot haar huwelijk te Parijs als zangleerares gevestigd was.