deensch dichter, geb. 7 Febr. 1809 te Kjerteminde op Funen, waar zijn vader Johan P., later bisschop van Aarhus, door een werk, Om Martensens christelige Dogmatik (Kopenhagen 1850) bekend, destijds geestelijke was. P. kwam 1828 aan de universiteit te Kopenhagen, waar hij door het voortreffelijk tooneelstuk Kjarlighed ved Haffet (1832) de aandacht op zich vestigde.
Van 1838—41 deed hij een reis door Duitschland, Frankrijk en Italië, woonde vervolgens te Kopenhagen, waar hij 29 Dec. 1876 overleed. Zijn roem als dichter vestigde P. met Dandserinden (1833) en Amor og Psyche, een idyllisch-lyrisch drama (1834 en meerm.). Van zijn latere werken dienen genoemd: Tithon (1861) en de roman Ivar Lykkes Historie (3 dln., 1866—73). Zijn hoofdwerk, tevens de belangrijkste schepping der nieuwere deensche poëzie is het didactisch-humoristisch gedicht Adam Homo (3 dln., Kopenhagen 1841—48 en meerm.). De Poetiske Scrifter van P. verschenen in 8 dln. (1878—79).
Kaspar Peter P., broeder van den vorige, deensch geschiedvorscher, geb. 25 Jan. 1805 te Kjerteminde, werd 1852 titulair-professor, 1853 rector der kathedraalschool te Nykjöbing, 1872 hoogl. aan de universiteit te Kopenhagen, waar hij 1 Juni 1882 overleed. Zijn voornaamste werken zijn: Jens Andersen Beldenak (1837), Cola de Hienzi (1838), Grevens Feide (2 dln., 1853—54), De forste Honger af den oldenborgske Slcegt (1874).