duitsch schilder, geb. te Schrobenhausen in Opper-Beieren 1836, overl. te Munchen 1904, was eerst metselaar totdat de dierenschilder Hofner zijn aanleg voor de kunst bemerkte, hem aanspoorde zich aan deze te wijden en hem daarbij ondersteunde. Van Hofner kwam L. bij Geyer te Augsburg en van deze aan de Akademie te Munchen en de Polytechnische school te Augsburg.
Na met zrjn eerste schilderijen weinig succes te hebben behaald, ging L. andermaal naar Munchen en wel op het atelier van Piloty, waar hij zich vooral op het genre-schilderen toelegde. Vervolgens bracht hij twee jaar met Piloty te Rome door, vertoefde weder in zijn geboorteplaats en werd in 1858 aangesteld als leeraar aan de pas opgerichte kunstschool te Weimar.Gedurende zijn verblijf in Italië, had L. veel naar de portretten der Venetianen gestudeerd, maar ook Rembrandt maakte grooten indruk op hem, zoodat in zijn latere werken sporen van deze naast die van Georgione en Titiaan duidelijk vallen waar te nemen. Na door Italië,
Spanje en Marokko gereisd te hebben, keerde hij in 1866 naar Munchen terug, arbeidde van 1872—1875 meesttijds te Weenen, ondernam in den zomer van 1875 een reis naar Egypte en keerde in het voorjaar van 1876 over Griekenland en Italië naar Munchen terug, waar hij later tot eere-professor der akademie werd benoemd. Sedert laatstgenoemde reis schilderde L. voornamelijk portretten, onder deze munten uit die van paus Leo XIII, keizer Wilhelm( I, Bismarck, v. Moltke, Gladstone, Helmholz, Liszt, Wagner, Liphart en Paul Heyse.
