spaansch: Las Malvinas of Islas Malvinas. Britsche kroonkolonie, een in den Atlantischen oceaan gelegen archipel, 450 km. oostelijk van Patagonië en straat Magalhaes, bestaat uit twee groote, door de Falkland-sond gescheiden eilanden: Oost- en West-Falkland, en een 200-tal kleinere eilanden, tezamen 12.532 km. groot en met een bevolking van (in 1899) 1789 zielen. OostFalkland, 300 km. lang, tot 100 km. breed, eigenlijk slechts een reeks saamhangende schiereilanden, is in het noorden bezet met bergen van paleozoïschen ouderdom, die op een enkel punt een hoogte van 680 meter bereiken en eenig ijzer, lood en steenkool bevatten ; in het zuiden breiden zich zacht-golvende, goed-bewaterde vlakten uit; het strand is vlak en zandig. West-Falkland, 200 km. lang tot 60 km breed, is bezet met een van noord naar zuid loopende reeks bodemverheffingen, die eveneens uit paleozoïsche vormingen bestaan; het hoogste punt, de Mount Adam, bereikt een hoogte van 700 meter. Beide eilanden bezitten vele baaien met havens, die door de walvischvaarders der ant-arctische zeeën veelvuldig worden aangedaan. Rondom de F. strekt zich een ontzaglijk zeegras-veld uit, dat n.o. tot over den 40st™ zuiderbreedtegraad reikt.
De F. hebben een zeer gezond zeeklimaat; Januari heeft een gemiddelde temperatuur van 9,8, Juli 2,5, het jaar 6,1° C.; de regenval, 550 millimeter per jaar, is gelijkmatig over het jaar verdeeld; door de aanhoudende sterke winden en veelvuldige stormen (meest uit het westen) zijn de F. zoo goed als geheel verstoken van boomgroei; evenwel komt op vele punten nederliggend struikgewas voor, verder een bizonder hooge schermdragende plant, Bolax glebaria Commers, wier harsig weefsel lichtelijk vuur vat, en eindelijk het tussokgras, DaetijUs caespitom, met meer dan manshooge halmbundels; tarwe komt zelden tot rijpheid, gerst en haver gedijen uitmuntend, evenals allerlei europeesche groenten. De fauna der F. is arm; aan inheemsche zoogdieren bevat zij slechts een alleen hier voorkomenden, doch aan een patagonische soort nauw verwanten vos (I>seud<ilopex antan'ticus Shaw), benevens een muissoort; aan landvogels zijn 18 soorten voorhanden (7 roofvogelsoorten en meerdere vinken), waaronder 4 nergens elders voorkomen; de watervogels zijn sterk vertegenwoordigd, vooral de pinguins (8 soorten); amphibiën en kruipdieren ontbreken geheel; de insectenwereld bevat een aantal elders niet aangetroifen kevers; varkens, paarden, runderen en konijnen zijn verwilderd ; aan de kusten wemelt het van visch, terwijl zich hier ook vele zeezoogdieren ophouden.
De bewoners der F. bestaan hoofdzakelijk van schapenteelt, (1899: 779.900 schapen); wol, bevroren vleesch, leer en talk zijn de voornaamste artikelen van uitvoer (naar Engeland 95 pCt.). De invoer bestaat hoofdzakelijk uit levensmiddelen; in 1900 werd in het geheel uitgevoerd voor een waarde van 111.539 pond sterling, terwijl de invoer 67.948 pond sterling bedroeg. De kolonie brengt in den regel zelf haar uitgaven (ongeveer 13,000 pond sterl. per jaar) op en behoeft geen subsidie van het moederland. De grond is verpacht aan een 40-tal landbouwondernemingen; de kroon trekt hiervan per jaar ongeveer 5000 pond sterling pachtgeld. Hoofdplaats is Port-Stanley, aan de n.o.kust van Oost-Falkland, met in 1899 789 inw., en een ruime haven. De kolonie, waartoe administratief ook het eiland South-Georgia behoort, wordt bestuurd door een gouverneur, bijgestaan door een Uitvoerenden en een Wetgevenden raad.
De F. werden 2 Febr. 1594 door Richard Hawkins ontdekt, na reeds 14 Aug. 1592 door John Davis te zijn gezien; de engelschman Strong gaf hen in 1690 hun tegenwoordigen naam naar zijn beschermer, lord Falkland. De archipel werd aanvankelijk het meest bezocht door visschers van St. Malo, naar wie de F. ook wel Malwinen worden geheeten. De eerste nederzetting, Port-Louis, aan de oostkust van Oost-Falkland, werd 1763 door Franschen onder Bougainville gesticht; drie jaren later stichtten Engelschen op een eiland vóór de n.westkust van West-Falkland Port-Egmont. Spanje, in 1767 door aankoop in bezit gekomen van eerstgenoemde plaats, noodzaakte in 1770 de kleine bezetting van Port-Egmont tot kapitulatie. Reeds in 1771 echter zag Spanje zich gedwongen de F. geheel aan Engeland af te staan. De archipel bleef intusschen onbewoond, en werd eerst in 1820, van Argentinië uit, bevolkt; nadat de nederzettingen in den oorlog met de Vereen. Staten waren verwoest, werden de F. in 1833 weder door de Engelschen bezet, en in 1840 besloot de eng. regeering ten slotte tot kolonisatie, die sinds bevredigende resultaten opleverde. Het eigendomsrecht der Engelschen op de F. wordt door Argentinië bestreden. -