Gepubliceerd op 20-01-2021

Ecuador

betekenis & definitie

(Equator, Evenaar). Een der drie uit de voormalige republiek Columbiagevormde vrijstaten van Zuid-Amerika, strekt zich uit aan weerskanten van den equator, nagenoeg van 1° 50' N.B. tot 4° 50' Z Br., en tusschen 73° 10' en 81° en W.L. v. Gr., grenst ten w. aan den Grooten oceaan, ten n. en n o. aan Columbia, ten z. en z.o. aan Peru, loopt in het uiterste oosten in een landspits uit, en heeft een oppervlakte van 299.600 km2., of, met de- 950 km. van de westkust gelegen Galapagos-eilanden, van 307.243 km'. Hoewel E. een kustlijn van 650 krn. (met de bochten en krommingen 1400 km.) heeft, wordt het voordeel dezer ligging aan een der wereldzeeën grootendeels te niet gedaan doordat, afgezien van de golf van Guayaquil en de bocht van Pailon, de kust verstoken is van havens en beduidende riviermonden, terwijl overigens verbindingswegen tusschen het binnenland en de kust zoo goed als geheel ontbreken.

Algemeene gesteldheid

De verticale gesteldheid van E. heeft een zeer afwisselend karakter en levert scherpe contrasten op. Het grootere oostelijk deel behoort tot de wateren woudrijke laagvlakte der Amazonenrivier, op wier oevergebied de regeering van E. reeds herhaaldelijk getracht heeft aanspraken te doen gelden. Het westen des lands is over een oppervlakte van 120.000 km2, bezet met een hoog gebergte, dat deel uitmaakt van de zuid-amerikaansche Cordilleras. Terwijl in Peru en Columbia drie bergketens zijn te onderscheiden, bestaan in E. slechts twee ketens waartusschen zich een breed hoogdal uitstrekt (het zg. inter-andinisch gebied). De oostelijke van deze beide ketens bestaat in zijn as uit graniet, gneis en kristallijne schiefer, de westelijke uit dioriet, porphyren, groensteen en gesteenten der krijtformatie, zandsteen, kalksteen, mergel, schiefer, enz.; tertiaire vormingen komen alleen voor in het bekken van Loja. Op de kammen van beide ketens hadden herhaaldelijk vulkanische uitbarstingen plaats, andesitische lava’s en tuf bedekken de hellingen, en op de oude hoogteketens verheffen zich de jongere vulkanische kegels, 26 in getal, onder welke de Ghimborazo (6310 meter) alle andere in hoogte overtreft. Het kustgebied in het westen bestaat uit tertiair en kwartair, het oosten is rivier-alluvium, van zeer jongen datum. De hooge, nog werkzame of nog slechts kort uitgedoofde vulkanen, bestaan uit andesiet en daciet; aangaande de voornaamste zie het onderwerp Cordilleras; onder de werkzame moeten de Sangay, de Cotopaxi en de Tunguragua genoemd. De voet der vulkanen ligt beneden de sneeuwgrens, de vulkanen zelf dragen sneeuw. Behalve door de vulkanen werd het land ook meermalen door geweldige aardbevingen geteisterd. Het gebergte of de Andes van E., hoewel zich duidelijk een oosten westketen onderscheiden laat, splitsen zich in een groot aantal afzonderlijke siërra’s. Het inter-andinisch gebied, dat in het n. bij Quito van 28 tot 45 km. breed is, heeft in het z. bij Loja nog nauwelijks een breedte van 5 km.; in dit hoogdal laten zich 7, tusschen hooge dwarsruggen ingesloten hoofdbekkens onderscheiden; deze 7 inter-andine bekkens zijn dat van Ibarra (2225 meter hoog), Quito (2850 m.), Latacunga (2800 m.), Riobamba (2798 m.), Cuenca (2580 m.), Jubones (2000 m.), en Loja (2230 m.). Andesitische tuffen, regelmatig gelegerd en met lavavormingen afwisselend, vullen het meerendeel dezer bekkens en bereiken bij Quito, Latacunga en Riobamba, waar zij rijkelijk overblijfselen v. jong-tertiaire en diluviale zoogdieren bevatten, een machtigheid van vele honderden meters. Tusschen de kust en den westelijken Andesketen zijn tertiaire afzettingen, hier en daar rijk aan resten van zee-mollusken, ruim voorhanden. Door het westen loopen ook meerdere parallelketens. Het oostelijk deel des lands is nog weinig doorvorscht en nog zeer gebrekkig bekend.

E. is betrekkelijk arm aan delfstoffen; de rivieren van het oosten voeren eenig goud, in den oostelijken Andesketen komt zilver voor; verder zijn hier en daar ijzer-, lood-, zink- en koperertsen, evenals petroleum en bruinkool voorhanden, echter in onbeduidende kwantiteit, waarom met ontginning nog ternauwernood een begin is gemaakt; belangwekkend is de karbonische kwikzilvervoerende zandsteen in het inter-andinisch gebied, dat hierdoor een voortzetting blijkt van de peruaansche streken die kwikzilver bevatten.

Hydrographie

In hydrographisch opzicht behoort E., door zijn zijrivieren van den Amazonenstroom, voor het grootste deel tot het gebied van den Atlantischen oceaan; de waterscheiding is onregelmatig en ligt ten deele op den westelijken Andesketen. Onder de vele en voor het meerendeel over belangrijke uitgestrektheden bevaarbare nevenrivieren, die van hier de Amazonas toevloeien, zijn de voornaamste: de Chinchipe, de Santiago, de de Morona, de Pastaza (met den prachtvollen 40 m. hoogen waterval van Agoyan), de Tigre en de Napo (de hoofdrivier des lands, 1200 kin. lang, over 800 km. bevaarbaar). Van veel minder beteekenis zijn de kustriviertjes in het westen: Mira, Esmeraldas (Perucho), Daule, Guayas, Chimbo enz. Meren bezit E. in menigte, vooral in de oosthelft des lands, doch geen enkel van eenige uitgebreidheid

Klimaat, planten-, dierenwereld

Het klimaat levert overeenkomstig de gesteldheid des lands aanmerkelijke verschillen op. De vlakten ten oosten van het Andesgebergte zijn uitermate vochtig en warm ; warmer evenwel nog zijn de rivierdalen aan de westhelling, waar een gemiddelde temperatuur van 27 tot 29° C. heerscht. Bijna even warm en daarbij zeer vochtig is het westelijk kustland, dat daarom bij voortduring door kwaadaardige koortsen wordt geteisterd; hier woeden ook dikwijls wolkbreuken en zware onweders. In de richting van het gebergte neemt hier de temperatuur allengs af, evenals in het gebergte zelf, welks toppen op vele punten het gebied der eeuwige sneeuw verre overschrijden, wier grens tusschen 0° en IV20 Z.B. gemiddeld op 4600 tot 4800 meter hoogte ligt De dorre paramos of mesas (tafelvlakten) in de Cordilleras zelf hebben een ruw klimaat, met nagenoeg iederen dag sneeuwstormen of heftige onweders; inboorlingen zelfs lijden hier aan de gevreesde puna-ziekte (soroche), welke wordt veroorzaakt door den te geringen luchtdruk, en waaraan op hoogten van boven 4000 m. weinige gestellen ontkomen. De hoogvlakte tusschen de beide Cordilleras daarentegen heeft een gematigd en over het geheel zeer aangenaam klimaat. Bij de buitengewone helderheid van den hemel op de hoogvlakten is de nachtelijke uitstraling hier dikwijls zoo sterk, dat zich op staande wateren ijs vormt. Quito, 2850 m. boven zeeniveau, heeft een jaartemperatuur van 13,1°, koudste maand (Juli) 12,5°, warmste maanden (Nov.—Jan.) 13,6°; gemiddelde jaar-uitersten: 23,7° en 3,3°; te Antisana, 4060 meter hoog gelegen, jaartemperatuur: 4,9°, koudste maanden (JulienAug.)30, warmste maand (Jan.) 6,2°, gemiddelde jaaruitersten 11° en —6,2°. E. is regenrijk; te Quito valt jaarlijks 119 cM regen. Men onderscheidt twee hoofdjaargetijden: den zomer (verano), van Juni tot Nov., den betrekkelijk drogen tijd, gedurende welke op de hoogvlakten een gelijkmatig schoon weder heerscht, doch ook de winden het heftigst waaien, en den regentijd (tiempo de llover), van Dec. of Jan. tot Mei of Juni; in de kuststreek en op de hoogvlakte regent het dan bijna dagelijks. De hoofdmassa der bevolking is saamgedrongen op de hoogvlakte tusschen de bergketens, waar een eeuwige lente heerscht.

De fauna van E., welke deel uitmaakt van de braziliaansche subregie van het neo-tropisch gebied, is een zeer rijke, vooral aan vogels en insecten; in het binnenland komen meerdere aapsoorten voor, benevens katten, vossen, was- en neusberen, alsmede tapirs; lama’s worden in het wild niet meer aangetroffen, wel echter in getemden staat; uitermate rijk is E. aan kolibri’s en bijna elk der afzonderlijke berggroepen heeft haar eigen bizondere soort; opmerkelijk is het feit, dat in de hooggelegen- gebieden der eeuwige lente de vogels ten opzichte van den broedtijd aan geen bepaalden tijd van het jaar gebonden zijn, gelijk in het laagland wel het geval is; in de hoogste bergstreken leeft de condor, echter in kleiner getale als in Peru; onder de kruipdieren moet de Boa constrictor genoemd; van de insecten vormen enkele, (muskieten, spinnen, s l.orpioenen) een ware plaag.

De plantenwereld van E. behoort tot het gebied der tropische Cordilleras, met aansluiting aan de flora van de nabij den evenaar gelegen westhelling, en van de zuidkust der baai van Guayaquil, waar tropenvormen ontbreken; in het algemeen onderscheiden zich ook in deze de hoogvlakten zeer bepaald van het laagland aan weerskanten van het gebergte; terwijl dit laatste met ontzaglijke oerwouden bedekt is, waarin de echte tropenvormen de overhand hebben en die groote hoeveelheden voortreffelijk timmer- en andere bruikbare houtsoorten opleveren, is de hoogvlakte boomloos ; in het gebied der ruwe, aanhoudend door stormen geteisterde paramo’s tusschen 3500—4500 m. hoogte komen nog alleen grassen en lage struikgewassen voor en kan de bodem nog slechts alleen voor het weiden van vee gebruikt worden; hier is ook de groeiplaats van het pajonalgras (Stipa Ichu) en van de frailejons (Culcitium-soorten, witwollige, harsrijke struiken van de familie der Compositen). Aan de hellingen naar het laagland breidt zich een tropisch-alpijnsche vegetatie uit, in het bizonder aan de oostzijde. Onder de kostbare boschproducten nemen de geneeskrachtige drogerijen (kina enz.) de de eerste plaats in; de beste soorten groeien aan de hellingen van de West-Cordillera, ter hoogte van 1000—1600 meter. Over het geheel verschilt de flora van E. niet wezenlijk van die van Peru en Columbia.

Bevolking

E. heeft omstreeks 1,204,200 inw. en met de wilde indianen van het oosten ongeveer 1,400,000, of 4 op 1 km2; de grootgrondbezitters, groothandelaars, ambtenaren, en over het geheel het welgestelde deel der bevolking, zijn blanken (tezamen omstreeks 100,000). De geciviliseerde indianen, meest allen van den stam der Quitus, vormen de arbeidende klasse, en zijn ook ongeveer eenige voortbrengers van de voor den uitvoer bestemde producten; — zij spreken een tongval der wijdverbreide Quechua-taal; een in vele opzichten van hen verschillend volk zijn de weinig talrijke en ten deele nog onafhankelijke Coyapo, evenals de Colorado, beide in de streken ten w. van de Cordillera van Quito; in het oosten zwerven nog vele als wilde aangemerkte indianenstammen rond, die onderling in taal, zeden en gebruiken verschillen, als b.v. de Jivaro (Xibaro), de Zaparo en de Abiquira, die niettemin waarschijnlijk allen tot de Tupi en Karibenvolkeren moeten worden gerekend. In de eerste eeuwen der kolonisatie van E , ten tijde van de civilisatorische werkzaamheid der Jezuïten en Franciscanen, telde dezeoostprovincie talrijke dichtbevolkte en bloeiende nederzettingen (alleen aan de Napo 33, tezamen met 100,000 inw.), die in de omwentelingsstormen van den lateren tijd geheel te gronde gingen, waarop het voorheen intensief bebouwde land weer geheel tot wildernis werd.

Landbouwnijverheid

Deze bepaalt zich nagenoeg tot de productie voor eigen verbruik ; van voedingsplanten worden in het laagland de normaal-tropische, op de hoogvlakte aardappelen, granen, quinoa, mais en gerst verbouwd. De voornaamste uitvoerartikelen zijn cacao, suiker, koffie en tabak. De oerwouden leveren behalve kinabast en caoutchouc ook sassaparille, verscheidene harssoorten en was. De veeteelt is vooral op de hoogvlakte en de paramos van beteekenis; hier wordt voornamelijk rundvee gefokt, terwijl hier ook groote hoeveelheid kaas, een der hoofdvoedingsmiddelen der bevolking, bereid worden. In den laatsten tijd wordt meer en meer werk gemaakt van het merinosschaap.

Industrie, handel

De industrie staat nog op zeer lagen trap, of is eigenlijk sterk in verval geraakt; echter worden in verschillende plaatsen Ohillo enz.) nog aanmerkelijke hoeveelheden ruwe wollen en katoenen stoffen vervaardigd, zelis boven eigen behoefte, zoodat nog naar de naburige republieken kan worden uitgevoerd; belangrijker evenwel alsdeze fabrikaten is het vlechtwerk uit palmstroo, met name de onder den naam panamahoeden in den handel gebrachte stroohoeden, en verder hangmatten, touwwerk en vloermatten, alsook netten uit agave-vezels. Jn den laatsten tijd heeft de bergbouw belangrijke vorderingen gemaakt. De handel is, in verhouding tot den rijkdom des lands aan natuurlijke hulpbronnen, onbeduidend. De hoofdhandelshaven is Guayaquil, voorts zijn de havens van Manta, Esmeraldas en Bahia de Caraquez te noemen. In het algemeen schijnt de buitenlandsche handel van E. een tijdperk van bloei tegemoet te gaan In 1900 werd in het geheel uitgevoerd (bijna uitsluitend over Guayaquil) voor een waarde van 15.419.222 sucres, nl. cacao 18,8 millioen kilogrammen tegen 10,7 millioen sucres, ivoornoten of plantaardig ivoor 19,(5 millioen kg. tegen 1,4 millioen sucres, caoutchouc 0,5 millioen kg. tegen 1,1 millioen sucres, huiden voor 371.018 sucres, stroohoeden voor 321.368 sucres, suiker voor 249.394 sucres, verder koffie vruchten, stoffen, goud en zilver. De invoer bedroeg in hetzelfde jaar 13 431.179 sucres, voornamelijk aan katoenen en wollen manufacturen, ijzerwaren, wijnen en likeuren, ma chineriön, papier.

Verkeer

E. heeft groote behoefte aan goede verkeerswegen; de oude hoofdweg des lands, de Camino real, loopt van de noord- tot de zuidgrens de hoogvlakte en door den op 4347 m. hoogte gelegen pas van den Cerro del Azuay, en is 1160 km. lang; twee andere wegen verbinden Guayaquil met Cuenca en Mocha; de laatste gaat over den 4280 meter hoogen Chimborazopas; het geheele goederen- en personentransport geschiedt door middel van muildieren; in den regentijd worden ook de waterwegen gebruikt; eerst in den laatsten tijd is een aanvang gemaakt met het berijdbaar maken der wegen. Aan spoorwegen heeft E. de 102 km. lange lijn tusschen Guayaquil (Duran) en Chimbo, wier voortzetting tot Quito in 1899 begonnen werd; in 1900 waren in het geheel ongeveer 300 km. spoorlijn in exploitatie ; E. zal waarschijnlijk ook door den interkontinentalen spoorweg worden doorsneden; reeds in 1891 werden van Quito uit naar de beide richtingen opmetingen gedaan. Sinds 1880 is Ecuador bij de algemeene postvereeniging aangesloten; alle grootere steden des lands zijn telegrafisch met elkander verbonden; het aantal telegraafstations bedraagt 60, de lengte der lijnen 1838 km ; eeno lijn gaat over land van Guayaquil naar Ballenita en van hier per kabel naar de landengte van Tehuantepec en naar New-York. Te Guayaquil bestaat een gemeentelijke telefoondienst met ongeveer 400 aangeslotenen. De post behandelt per jaar omstreeks 10 millioen stukken (brieven, briefkaarten, drukwerken, paketten). In 1898 liepen 1268 stoomen zeilschepen tezamen metende 540,040 ton de ecuadoraansche havens in, voor het meerendeel de haven van Guayaquil.

Bestuur

Volgens de grondwet van 11 Mei 1830 is de regeeringsvorm een representatieve ; bedoelde grondwet werd meermalen herzien, laatstelijk in 1887. De wetgevende macht bestaat uit een Congres, dat uit directe verkiezingen voortkomt; kiezer is elk burger die den leeftijd van 21-jaar bereikt heeft of gehuwd is en lezen en schrijven kan. Het Congres bestaat uit twee kamers: de senaat of Eerste kamer en de kamer van afgevaardigden of Tweede kamer; de senatoren, 32 in getal, nl. voor elke provincie 2, worden voor 4 jaren gekozen; om de 2 jaar treden zij voor de helft af; de afgevaardigden, 1 op elke 35,000 inw., hebben twee jaren zitting. De uitvoerende macht wordt uitgeoefend door een president, die bij directe verkiezing en voor 4 jaar gekozen wordt; hij wordt bijgestaan door een op gelijke wijze en voor gelijken tijdsduur gekozen vice-president, alsmede door een kabinet van vier ministers; deze zoowel als de beide presidenten zijn verantwoording schuldig aan het Congres. Verder bestaat nog een uit de ministers en zeven andere leden saamgestelden raad van state. Het Congres komt om de twee jaren op 10 Juni bijeen Volgens de grondwet bestaat in de republiek geenerlei bevoorrechting, evenmin ten aanzien van rang of stand als van ras: feitelijk echter verkeeren de indianen nog steeds in een de volkomen slavernij zeer nabijkomenden toestand. Ten behoeve van het inwendig bestuur is de republiek, uitgezonderd de Galapagos-eilanden, verdeeld in de volgende 16 provinciën:

PROVINCIËN Inw. PROVINCIËN Inw.

Carchi 36 000 Loja 66 000

imbabura. . . 68 000 Bolivar . . . 43 000

Pinchincha. . 205 000 Oro 32 600

Leon 109 600 Guayas . . . 98100

Tunguragua . 103 000 Rios 32 800

Chimborazo . 122 300 Manabi . . . 64 100

Canar 64 000 Esmeraldas . 14 600

Azuay 132 400 Oriente . . . 12 600

De hoofdstad der republiek is Quito, met ongeveer 80,000 inw. E. heeft een hooggerechtshof (te Quito), 6 rechtbanken, 83 kantongerechten en 359 gemeentcgerechten.

Het wapen van E. bestaat uit een ovaal schild, op hetwelk een tot uitvliegen gereedstaande condor troont; in het bovenveld van het schild, temidden van teekens van den Dierenriem, een zon, in het benedenveld een berg, uit welke een rivier ontspringt, en verder in volle zee een stoomschip. Voor zijn vlag heeft E. de oude kleuren der voormalige republiek Columbia weer aangenomen, nl. geel (dubbele breedte), blauw, rood, horizontaal gestreept.

De financièele aangelegenheden der republiek, hoewel bij vroeger reeds veel verbeterd, laten nog veel te wenschen over; de staats-inkomsten bedroegen in 1897: 6 760.545 sucres, de uitgaven 5.690.220 sucres (sucre — f2,40):de binnenlandsche schuld bedroeg einde 1896: 4.580.000 sucres, de buitenlandsche 1.824.000 pond sterling (leening 1855), of in het geheel, met inbegrip van de achterstallige interessen van 1867—91: 17.132.330 sucres; door een nieuwe muntwet is invoering (1901) van den goudkoers bevolen.

Het leger bestond in 1897 uit 3341 man, met inbegrip van de 221 officieren, en verder uit een burgerwacht van 95.329 man; de marine bestaat uit een kruiser, een kanoneerboot en een transportschip, tezamen met 114 man bemanning.

De staatsgodsdienst der republiek is de r.-katholieke; de kerk staat onder den aartsbisschop van Quito; de republiek is verdeeld in de bisdommen Quito, Loja, Ibarra, Riobamba, Cuenca, Guayaquil en Puertoviejo

Wat het onderwijs aangaat bestaan (behalve de onbeduidende oude universiteit te Quito met een 30-tal professoren, een200-tal studeerenden en waarmee de inrichtingen van hooger onderwijs te Cuenca en te Guayaquil in verbinding staan) te Quito en Guayaquil handelsen technische scholen, en verder 9 gymnasiums, 35 middelbare en 1088 lagere scholen, de laatste met ruim 68,000 leerlingen, voornamelijk blanken, mestiezen en mulatten).

Geschiedenis

Het gebied der tegenwoordige republiek E., oorspronkelijk door de Quitu bewoond, werd in 1487 door den Inka HuainaCapac met Peru vereenigd en in 1532 door de Spanjaarden in bezit genomen; tot 1710 maakte het daarop, onder den naam presidencia Quito, deel uit van het vicekoninkrijk Peru, en werd vervolgens bij Nieuw-Granada gevoegd. Pogingen, in 1809 en 1812, om zich van het moederland los te maken, werden met geweld verijdeld ; eerst de in 1820 te Guayaquil uitgebroken revolutie, die door Bolivar werd gesteund, bewerkte de afscheiding van Spanje. De overwinning der generaals Sante-Cruz en Sucre in de Andes van Pichincha, noodzaakte de Spanjaarden 22 Mei 1822 tot een kapitulatie, welke het land rondom den evenaar in handen der opgestanen bracht, die het als departement del Ecuador bij de centraal-republiek Columbia voegden. Op het congres te Riobamba in Mei 1830 constitueerde het zich echter tot een zelfstandige republiek : de eerste president daarvan was Juan José Flores. Sinds biedt de geschiedenis van dit land een bijna ononderbroken reeks van omwentelingen en reacties, nu en dan afgewisseld door een buitenlandschen oorlog Gedurende de eerste 15 jaren speelde genoemde Flores die zich beurtelings als president en als leider en opperbevelhebber van het leger, tot 1845 wist te handhaven, de hoofdrol. In Aug. 1835 had reeds een grondwetsherziening plaats tegelijkertijd werd Rocafuerte tot president gekozen, die over het algemeenden vrede zocht te bewaren. Na Rocafuerte werd in 1839 Flores weer president, .onder wien in 1841 een formeel vredesverdrag met Spanje tot stand kwam. Flores, 30 Jan. 1843 ten derdenmale tot president gekozen, moest tengevolge een te Guayaquil uitgebroken en door Rocafuerte bestuurden opstand, die tot een tweejarigen, met de grootste verwoedheid gevoerden burgeroorlog leidde, in Juni 1845 het land verlaten. Een kleurling, Vicente Roca, werd in zijn plaats tot president gekozen. In Mei 1846 brak een oorlog uit met NieuwGranada, die echter nog dezelfde maand met den vrede van Santa Rosa de Carchi eindigde. Tegen den afloop van het mandaat van president Roca (1849) begon een feilen partijstrijd, gedurende welke in E. eenigen tijd volslagen anarchie heerschte, tot tenslotte op 8 Dec. 1850 het Congres den kandidaat der klerikalen, Diego Noboa, tot president benoemde. Een der eerste regeeringsdaden van Noboa was het terugroepen der Jezuïten en het openstellen van het land voor de uitgewekenen uit Nieuw-Granada, waar omstreeks denzelfden tijd de vrijzinnige partij aan het roer was. Toen Nieuw-Granada om deze reden met oorlog dreigde, werd Noboa in Juli 1851 door een te Guayaquil bijeengekomen junta afgezet verklaard, gevangen genomen en over de grenzen gezet Zijn opvolger, Urvina, vestigde zich te Guayaquil, en tot 1860, bleef nu de ultra-demokratische partij de heerschende. Urvina werd in 1856 opgevolgd door generaal Francisco Robles. Bij wet van 6 Dec. 185(5 werd voor munten, maten en gewichten het decimale stelsel in E. ingevoerd. Een conflict met Peru leidde in Nov. 1858 tot de blokkade der ecuadoriaansche havens; generaal Guillermo Franco, met de verdediging van Guayaquil belast, sloot 21 Aug. 1859 met het hoofd v/h peruaansche eskader een conventie af, krachtens welke de blokkade opgeheven werd. President Robles weigerde echter deze conventie te erkennen, legde, geen meerderheid vindende, zijn ambt neder en begaf zich naar Chili. De ultra-demokraten van Guayaquil droegen nu de regeering op aan genoemden generaal Franco; de konservatieven in het district Quito daarentegen kozen een eigen provisorische regeering, met den scheikundige professor Dr. Gabriël Garcia Moreno aan het hoofd, en riepen generaal Flores weer in het land terug, die 8 Aug. 1860 Franco bij Babahoyo (Bodegas) versloeg en als overwinnaar Guayaquil binnentrok. Een nationale conventie koos daarop in 1860 Dr. Moreno eenstemmig tot president. Moreno bevorderde het aanleggen van wegen van de hoogvlakte naar de kust, deed een nieuwe haven in de bocht van Pailon (tusschen de mondingen van de Mira en de Esmeraldas) aanleggen, enz. 15 Aug. 1863 wendde de dictator van Columbia, Mosquera, zich tot het volk van Ecuador met den eisch zich met hem te verbinden tot herstel der vroegere centraal-republiek Columbia; op het weigerend antwoord van Ecuador zag dit zich door Mosquera den oorlog verklaard. Hoewel echter de ecuadorianen onder den grijzen Flores in den slag van Cuaspud (op grondgebied van Nieuw-Granada) door Mosquera werden geslagen, moest deze laatste bij den vrede van 30 Dec. 1863 7an de gewelddadige doorvoering van zijn plan afzien Moreno legde 4 Sept. 1865 he.t presidentschap neder, na nog vooraf een voorloopig verbond met Chili, dat met Spanje in oorlog gewikkeld was, te hebben gesloten, hetwelk echter onder zijn opvolger, Geronimo Carrion, door het congres werd verworpen. Eerst einde Jan. 1866 mocht het Chili en Peru gelukken, ook E. te bewegen, zich bij het verbond tegen Spanje aan te sluiten. Nadat Carrion in Nov. 1867, ingevolge geschillen met zijn congres, afgetreden was, werd 30 Jan. 1868 Xavier Éspinosa tot president gekozen, die 16 Jan. 1869 voor een te Quito uitgebroken en door ex-president Moreno geleiden opstand moest wijken, waarop deze laatste zich tot dictator proclameerde en 16 Mei een nationale conventie bijeenriep, die Carjaval tot president ad interim koos. Bij de nieuwe presidentsverkiezing (1869) kwam Moreno en daarmede de klerikale partij weder aan het roer; onder hem werd einde Nov. 1874 door een congresbesluit bepaald, dat jaarlijks 10 % der staatsinkomsten aan den paus zou worden uitgekeerd. Moreno werd 6 Aug. 1875 te Quito vermoord, en de president der vrijzinnigen, Antonio Borrero, werd zijn opvolger. 8 Sept. 1876 brak te Guayaquil een nieuwe opstand uit, geleid door generaal Veintimilla, die Borrero kort daarop aan den voet van den Chimborazo versloeg, waarop deze zich op ehileensch gebied redde. Veintimilla liet zich nu tot dictator en later, 3 April 1878, tot president kiezen; zelf 9 Juli 1883 verjaagd, volgde 17 Pebr. 1884 José Maria Placido Caamano hem als president op; na hem stond 1888—92 Dr. Antonio Flores aan het hoofd der republiek; op deze volgde Luis Cordero, die in April 1896 door den leider der radikalen, generaal Aifaro, gedwongen werd af te treden, waarop deze in 1897 de presidentszetel veroverde. Eene in 1899 door de klerikale partij veroorzaakte omwentelingspoging werd gewelddadig onderdrukt ; de leider der beweging, generaal Sarasti, redde zich op columbiaansch gebied, en deed van hier uit een inval in E , wat aan leiding gaf tot nieuwe verwikkelingen en oorlogstoebereidselen. In Sept. 1901 aanvaardde de nieuwgekozen president, Plaza, zijn ambt.

Bibliographie: Velasco, Historici del reinode Quito (Quito 1840, fransch Parijs 1840), Herrera, Apuntes para la historia de Quito (Quito 1874), T. Wolf, Viajes cientificos por la Rep. del E. (Guayaquil 1879); Hassaurek, Four years among Spanish Amerkans (3 Cincinnati 1881; duitsch, Dresd. 1887); H. W. Bates, Central and South America (2 Lond. 1882); Cevallos, ResdUen de la Historia del E. (Guayaquil 1885); J. Kolberg, Nach E. (4 Freiburg 1897); Stübel’ Skizzen aas E. (Berl. 1886), dezelfde, Die Vulkanberge von E. (Berl. 1897), Simson, Trcwels in the wilds of E. (Lond 1887); Voyage d'exploration d’un missionnaire dominicain chez les tribus sauvages de VEquateur (Lond. 1888) • Monnier, Des And es au Para (Par. 1890); Child, The Spanish American Republics (NewYork 1891); f. Wolf, Geografia y geologiadel E. (Lpz. 1892); Whymper, Travels amongst the Great Andes of E. (Lond. 1892), Mapageneral del E. (1 : 800,00, Quito 1891), Wolf, Carta geografica del E (1:475,000, Leipzig).