s. Rhopalocera, de Dagvlinders of Kapellen. Insectenfamilie van de orde der Schubvleugeligen, Lepidoptera, waarvan de soorten worden gekenmerkt door de knodsgewijs verdekte uiteinden der sprieten, en doordat de vleugels in den toestand van rust bovenwaarts (met de rugvlakte naar elkander toe) gekeerd zijn; het lichaam is in verhouding tot de vleugels zeer klein en dun; enkelvoudige oogjes ontbreken steeds; aan de achterzijde komt nooit een retinaculum voor; de meeste hebben aan het einde der achterpootscheenen slechts één paar sporen; de rupsen hebben behalve de drie paren borstpooten, steeds vijf paren buikpooten en zijn in den regel onbehaard, hoewel bij velen de huid met doornachtige aanhangsels is bezet; het spintoestel is bij velen weinig ontwikkeld; de meesten spinnen zich bij de verandering in pop niet in, maar bezigen slechts enkele draden om de pop aan het een of ander te bevestigen; de poppen hebben niet zelden levendige metaalkleuren; gewoonlijk verlaat de vlinder de pop na 2, 3 weken. Alle D. zijn dagdieren; licht en warmte zijn hen noodzakelijke levensbehoeften; zij zijn dan ook het ruimst vertegenwoordigd tusschen de keerkringen; op de bergen komen zij niet zoo hoog voor als andere vlinders. Het getal bekende soorten bedraagt ruim 5000, die nog in allerlei kleinere groepen worden gesplitst:
1. Succincta, omvattende alle D. wier pop zich zoodanig bevestigt dat de kop naar boven is gericht en door een om het lichaam geslagen draad wordt gedragen; hiertoe belmoren de Ridders, Èquites (slechts weinige europeesche soorten, waaronder de ook in Nederl. bekende zwaluwstaart of koninginnepage, Papilio maclimn), en de Witjes of Boterkapellen, Pieridae.
2. Suspensa, omvattende alle D wier pop zich met den kop naar beneden ophangt (de Parelmoerkapellen, de Schoenlappers, enz.)
3. Involuta s. Hesperiadae, de zg. Dikkoppen, bevattende de soorten die zich van die der beide vorige groepen onderscheiden door de levenswijze der rupsen, die met haar spinsel bladeren samenrollen en in dit hulsel zich inpoppen; ook hebben zij een betrekkelijk breeden kop en goed ontwikkelde voorpooten; geslachten llesperia, Syrichthus enz.