Gepubliceerd op 20-01-2021

Darfour

betekenis & definitie

Dar Poer of Dar Por. Voormalige provincie van egyptisch Soedan, van 1883 tot 1898 deel van het rijk van den Mahdi, thans britsche invloedsfeer, ligt tusschen 10—14° N. B. en 22—28° 0. L. van Gr., tusschen Kordofan, Dar Fertit, Wadaï en de Libysche woestijn, en beslaat een oppervlakte van 452.000 km2.; door het noordwestelijk deel, dat het best bewaterd wordt en daarom het dichtst bevolkt is, loopen van het noordoosten naar het z.w. vulkanische bergmassa’s met talrijke uitgewerkte vulkanen, als de Dsjebel Medob, 1100 m., de Dsjebel Marrah, 1830 m.; in deze gebergte ontspringen meerdere rivieren, die zich in het n. en n.o. vereenigen tot de Wadi el Melk, welke bij Debbeh in den Nijl mondt; die in het z.w. loopen meest allen naar de Bahr el Arab. In den regentijd staat het zuiden van het land grootendeels onder water; in den drogen tijd ontstaan hier in den uitgedroogden bodem diepe kloven. Het oostelijk (Gize geheeten) en westelijk deel zijn zandig, in den middendeelen worden durra, sesam, tabak, katoen en graan verbouwd, in het z. gedijtde delebpalm, aan de oostgrensnog de apenbroodboom. Het land schijnt rijk aan metalen te zijn (goud, koper, antimoon, lood, ijzer), hoewel slechts koper (in de eens beroemde groeven van Hofrah en Nahas) en ijzer worden ontgonnen. Overal komen groote kudden voor, in het n. uitsluitend van kameelen, in het z. van langhoornig rundvee en schapen. De wouden die de rivier Bahr el Arab vergezellen herbergen nog olifanten, neushoorns, giraffen, buffels; in de steppen van het noorden zwerven groote kudden antilopen, gnoes en struisvogels rond. De bevolking, door Mason op D/2 millioen, door Nachtigal op 4 millioen zielen geschat, bestaat voor de helft uit Por; in de bergachtige middendeelen houden zich een half millioen arabieren op; voor het overige bestaat de bevolking uit Toekroeri en Poelbe. De For, een negervolk en het heerschende element, zijn zeer zindelijk, groot van persoon, fanatieke mohamedanen, beter ontwikkeld dan de Nubiërs; zij vervaardigen katoenen stoffen, sieraden van koper- en ijzerdraad, glaswaren, messen, bijlen, lansen enz. D. was voor den Mahdi-opstand de groote stapelplaats tusschen Midden-Afrika en Egypte, de verzamelplaats der karavanen die uit de binnenlanden van Afrika ivoor, rhinoceroshoornen, struisveeren, gummi, natron, aluin, (voorheen ook slaven) aanvoerden, welke producten dan uit het noorden des lands verder naar Egypte werden getransporteerd. De hoofdstad El Pasjer ligt 720 m. boven zeeniveau, is evenals andere plaatsen in het land, een wijduiteengebouwde verzameling van leemen hutten, en was tot aan de verovering door den Mahdi zetel van een egyptischen gouverneur; zij stond door een telegraaflijn in gemeenschap met Kartoem, en had een sterk egyptisch garnizoen, evenals het n.w. gelegen Kobeh, eens de belangrijkste handelplaats des lands, door karavanenwegen verbonden met Sioet en Dongola aan den Nijl, en over Kabkabieh met de landschappen Wadaï en Bornu.

De oorspronkelijke bewoners van D., ongetwijfeld negers, werden door den stam die thans de overhand heeft, die der For, op een niet met nauwkeurigheid te bepalen tijdstip verdrongen De islam werd hier eerst onder Soliman Solon (1596—1637) ingevoerd. Onder voorwendsel dat aan uitgeweken mamelukken in Kordofan toevlucht was verleend, zond Mehemed Ali, pacha van Egypte, in 1821 een leger onder zijn schoonzoon Mohamed Bei El Defterdar tegen D. uit, dat zich na een Moedigen veldslag aan dezen laatste onderwierp ; in 1874 werd het land ten slotte door IsmailPacha van Egypte veroverd en tot pen provincie van Egyptisch-Soedan gemaakt. In 1883 vermeesterde de Mahdi het land. Door het fransch-engelsche tractaat van 14 Juni 1898, gecompleteerd door de aanvullings-declaratie van 21 Maart 1899 is het gebied, hetwelk in 1882 tot Darfour werd gerekend, als invloedsfeer van Engeland erkend.

< >