Gepubliceerd op 20-01-2021

Borculo (heerlijkheid)

betekenis & definitie

Heerlijkheid in Gelderland, omvattende de gemeenten Borculo, Eibergen en Neede; de eerste heer, dien men vermeld heeft gevonden, is Hendrik van Borckeloe (omstreeks ll40); Henrica van Borculo liet de heerlijkheid B. na aan hare zonen, Godart en Heimerich van B. van Doodingweerdc, die hun erfgoed in 1397 aan Gijsbrecht van Bronkhorst verkochten; deze liet de heerlijkheid in 1406 na aan een neef, die haar, hoewel sinds onheugelijke tijden de hertogen van Gelderland als leenheeren waren erkend, aan den bisschop van Munster opdroeg, waarom bisschop Ernst van Munster in 1553, bij den dood van graaf Jodocus van Bronkhorst, aanspraken op haar deed gelden; de Geldersche staten gaven haar echter als een Zutphensch leen aan graaf George van Limburg-Stirum, wiens echtgenoote de naaste erfgename des overledenen graaf van Bronkhorst was; het kamergerecht te Spiers, belast met de behandeling van het over deze zaak gerezen geschil, besliste in 1615 ten gunste der staten van Gelderland; latere bisschoppen van Munster hernieuwden nog meermalen bedoelde aanspraken; bisschop Bernhard, uit het geslacht Van Galen, greep zelfs naar de wapenen, vermeesterde het gebied van B. in 1672 en hield het eenigen tijd bezet; bij den vrede van Kleef, 1674, moest hij het echter weer ontruimen. In 1726 kwam de heerlijkheid B. door koop aan den graaf van Flodorf-Wartensleben, vervolgens aan den poolschen prins Adam Czartorinsky, ten slotte in 1777 aan het huis van Oranje-Nassau.

< >