(Betida) Plantengeslacht van de fam. der Betulaceeën; schubben der mannelijke katjes schildvormig en van 2 zijlobben voorzien; bloemdek schub vormig; 12 meeldraden met 1-hokkige helmknopjes; schutblaadjes der vrouwelijke katjes drielobbig, in rijpen toestand half leerachtig, half vliezig, van de bloemspil afvallende; vruchtjes gevleugeld. Po beren zijn eenhuizige boomen of heesters, in het eerste geval met fijn vertakte losse kroon en gladde schors: bladen steeds gesteeld.
Onder het 30-tal soorten zijn de voornaamste de witte of blanke berk, Betula verrucosa en de zwarte berk, Betula pubescens; de eerste heeft kale bladen en takken, de bladen zijn ruitvormig-driehoekig, dubbel gezaagd, lang-toegespitst; vrouwelijke katjes hangend ; de vleugels der nootjes dubbel zoo breed als de nootjes zelf; zij groeit in boschrijke streken en op heidevelden; bloeitijd April-Mei; hoogte 6 tot 18 meter. De tweede soort heeft zoowel de bladen als de jonge takken eerst zacht behaard; later worden deze kaal; soms blijven de bladen van onderen in de hoeken der nerven behaard; de gedaante der bladen is eivormig tot ruitvormig-eirond, met afgeronde zijhoeken, kort toegespitst; vrouwelijke katjes rechtopstaand of hangend; vleugel even breed als de vrucht; groeiplaats en bloeitijd als vorige soort, hoogte 2 tot 25 meter. VanBetida verrncosa heeft men een verscheidenheid met neerhangende takken, Betuln verrucosa pendula, ook treurberk geheeten. De witte berk groeit zeer snel en bereikt den leeftijdvanomstr. 100 jaar; de doorsnede van den stam is hoogstens l-> meter, behalve een enkele uitzondering: de stam is zelden recht, en draagt niet zoozeer eigenlijke takken als wel een menigte dunne, sterk vertakte twijgen; de wortel kruipt onder de oppervlakte van den bodem voort en werkt zich dus niet diep in den grond. Het witte taaie hout van vele berkensoorten wordt door wagenmakers, houtdraaiers, meubelmakers enz. gebruikt en leent zich zeer goed voor snijwerk; als brandhout is het evenzoo gewild, daar het een heldere vlam en veel warmte geeft; het berkenrijs dient tot het vervaardigen van bezems; het roet van berkenhout wordt tot boekdrukinkten en tot een zwarte schilderverf verwerkt; van de asch wordt potasch gemaakt; van de sterke, zeer duurzame schors maakt men in noordelijk Europa allerlei voorwerpen; de versche katjes leveren met water gekookt een vette zeep; met water gedestilleerd geven de katjes een melkachtige sap, dat na lang staan tot een harsachtige, op mekka-balsem gelijkende stof, kristalliseert; de bladeren worden door schapen met gtaagte gegeten; met aluin toebereid wordt wol er geel mee geverfd; jonge bladknoppen geven bij destillatie een aangenaam riekende etherische olie; uit de buitenste laag der schors wordt door destillatie de zg. berkenteer of berkenolie bereid. Zie ook B e r k e n w ij n. Als boom komt de berk nog voor in Noorwegen tot op 71 gr. breedte, en in Rusland tot op 69 gr.; nog noordelijker wordt hij steeds kleiner en begint voorbij den 72sten noorderbreedtegraad geheel te verdwijnen: in zuidelijk Europa wordt hij voorbij den 17n graad Nbr. zeldzaam; op sommige Europeesche gebergten wordt de dwergberk, Betula nana, gevonden tot dicht bij het gebied der eeuwige sneeuw.