De Fluitbekachtige visschen. Vischfamilie, wier naam is ontleend aan de gedaante van den kop die verlengd is tot een langen, min of meer verlengden snoet, met aan het einde een kleine mondopening: de buikvinnen zijn achter aan den buik geplaatst ; de schedel staat door middel van een gewrichtsknobbel met de wervelkolom in verbinding ; tusschen de geslachten worden voorts belangrijke verschillen in de gedaante van het lichaam waargenomen Het geslacht Centriscus heeft een saamgedrukt, eirond of weinig langwerpig, Aulostoma en Fistularia een zeer verlengd lichaam.
Het ondergeslacht Amphisile (z d ) onderscheidt zich door het bezit van groote* dunne schubben op den rug: bij Aulostoma ontbreken tanden Uitgezonderd Centriscus scolopax, een klein vischje der Middell zee, is deze fam. beperkt tot de tropische en sub-tropische zeeën ; het aantal levende soorten is gering
