Bladluizen. In- . sectenfamilie van de Orde der Halfvleugeligen, Hemiptera, en van de Onderorde der Gelijk vleugeligen, Homoptera; lange sprieten met vijf tot zeven leedjes, zuigsnuit bij beide seksen aanwezig, bestaande uit drie leedjes, enkelvoudige oogjes ontbreken, pooten lang en dun ; bij sommige soorten ontbreken de vleugels, bij andere zijn vooren achtervleugels dunvliezig.
De bladluizen zijn wel is waar uitermate kleine diertjes, doch door de menigte waarin zij zich meestal op een plant bijeen bevinden, behooren zij tot de meest schadelijke insecten ; zij berooven de plant van hare sappen, terwijl sommige soorten op de planten galachtige gezwellen veroorzaken; hunne uitwerpselen, bekend onder den naam van honigof meeldauw, bestaan uit een suikerhoudend vocht, dat de bladeren der planten met een glinsterende laag overdekt, waarin zich zeer licht schimmels ontwikkelen. Na de paring leggen de wijfjes bevruchte eitjes, waaruit het volgend voorjaar larven te voorschijn komen ; deze larven, verkeerdelijk soms wijfjes genoemd, brengen j ongen ter wereld, welke zonder voorafgaande bevruchting in eigen kiembuizen worden gevormd; deze larven heeten voedsters, en zijn noch van het mannelijk noch van het vrouwelijk geslacht. De Bladluizen worden onderscheiden in Eigenlijke Bladluizen (Aphididae) en Bastaardbladluizen (Phylloxeridae); met de Schildluizen (Coccidae) en de Bladvlooien (Psyllidaé) vormen zij de groep der Plantenkazen (Phytophthires), welke groep met die der Dierenluizen (Pediculina) wel tot een eigen orde, die der Snavelinsecten (Rhynchota), worden vereenigd.