of Oehlenslaeger, deensch dichter, geb. te Kopenhagen 1779, overl. aldaar 1850, schreef reeds op zeer jeugdigen leeftijd drama’s, beproefde als tooneelspeler op te treden (1797—99) o. a. aan den Grooten schouwburg te Kopenhagen, maar had geen succes en ging nu aan de hoogeschool aldaar rechten studeeren (1800), waar hij, onder den invloed van Arndt en den Noor Henrik Steffens, zich toelegde op de dichtkunst. Zijn eerste verzen, Gedichten, verschenen in 1802; daarna lyrische gedichten en het romantisch drama Aladdijn (1805).
Van 1805—09 verbleef hij in het buitenland en vervaardigde er de treurspelen llakon Jarl, Baldur de Goede, Axel en Walborg, Correggio (in ’t duitsch) en De reis van Thor naar Jotunheim. In het vaderland teruggekeerd werd hij professor in de aesthetica te Kopenhagen (1810), staatsraad (1839) en conferentieraad (1847), terwijl in 1829 hem de onderscheiding te beurt viel in de kathedraal te Lund door Esaias Tegner te worden gekroond als „koning der Scandinavische zangers”. In dit tijdperk schreef hij het oostersch sprookje: Aly en Gulhyndy (1811), de treurspelen Yrsa (1814), Hagbarth en Signe (1815), den romancyclus Helge (1814), het romantisch drama De Visscher (1816), de Sage van Hroar (1817), De góden van het Noorden (1819), het treurspel Erik en Abel (1820), Varangen te Miklagard (1827), het heldendicht 1Irolf Krake (1828). Bovendien heeft hij Gedenkschriften nagelaten, welke zeer veel merkwaardigs over zijn leven en werken bevatten.