Op-en-top Nederlands

Frens Bakker, Els Ruijsendaal, Paul Uljé, Dick van Zijderveld (2022)

Gepubliceerd op 11-04-2022

date

betekenis & definitie

(zelfstandig naamwoord)

[afspraak] afspraak, afspraakje

- Ze heeft vanavond een afspraakje met een sympathieke knul.

[pers.] afspraakje

- Kom ik in het restaurant, geen afspraakje te zien! Ik denk 'bekijk het maar', draai me om: staat ie achter me! Was hij kort na mij binnengekomen.