Werkwoorden vervoegen
bomen
Tegenwoordige tijd boom
Ik boom
Jij boomt
boom jij?
U boomt
Hij/Zij/Het boomt
Wij bomen
Jullie bomen
Zij bomen
Verleden tijd van boom
Ik boomde
Jij/U boomde
Hij/Zij/Het boomde
Wij boomden
Jullie boomden
Zij boomden
Voltooid deelwoord van boom
geboomd
Tegenwoordig deelwoord van boom
bomend
boomen
Tegenwoordige tijd boom
Ik boom
Jij boomt
boom jij?
U boomt
Hij/Zij/Het boomt
Wij boomen
Jullie boomen
Zij boomen
Verleden tijd van boom
Ik boomde
Jij/U boomde
Hij/Zij/Het boomde
Wij boomden
Jullie boomden
Zij boomden
Voltooid deelwoord van boom
geboomd
Tegenwoordig deelwoord van boom
boomend