o. (-s), wijze van kappen: hoofdtooisel der vrouwen;
— kalkachtig hulsel in de spieren, waarin zich trichinen spiraalsgewijs hebben ingerold;
— netelorgaan der holtedieren;
— eene kleine eivormige holte, waarin een holle draad, die in rust spiraalsgewijze is opgerold en die bij aanraking een prikkelend gevoel veroorzaakt;
— zekere grondmaat in Brabant. KAPSELTJE, o. (-s), hoofdtooisel; gehakt vleesch; kapje, hoedje, capsule.